De stille kracht - 04

Total number of words is 4532
Total number of unique words is 1358
44.4 of words are in the 2000 most common words
60.8 of words are in the 5000 most common words
67.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
tegen, pufden de eerste maal, kregen congestie in hun hoogen boord; de
dokter beweerde, het was ongezond; de oudgasten beweerden, het was
dolligheid en breken met alle goeie, oude, Indische gewoonten...
Maar toen men eerst een paar maal gepufd had in dien rok en dien hoogen
boord, vond iedereen de dinertjes van mevrouw Eldersma verrukkelijk,
juist omdat ze zoo Europeesch werden gehouden.


II.
Eva ontving om de veertien dagen.
—Hoor, rezident, het is geen receptie, verdedigde zij zich altijd tegen
Van Oudijck. Ik weet heel goed, dat niemand mag recepieeren, in het
binnenland, dan de rezident en de rezidente. Het is heusch geen
receptie, rezident. Ik zoû niet durven het zoo te noemen. Ik hoû alleen
maar open huis, om de veertien dagen, en ik vind het gezellig, als de
kennissen dan komen... Het mag toch wel, niet waar, rezident, als het
geen receptie is?
Van Oudijck lachte dan vroolijk met zijn jovialen, militairen snorlach,
en vroeg of mevrouwtje Eldersma hem voor den gek hield. Zij mocht
alles, als zij maar voortging te zorgen voor wat gezelligheid, voor wat
komedie, voor wat muziek, voor wat prettig sociaal samenleven. Dat was
nu eenmaal de plicht, die op haar rustte: te zorgen voor het mondaine
element in Laboewangi.
Hare ontvangdagen hadden niets Indiesch. In het rezidentie-huis bij
voorbeeld waren de recepties geregeld volgens het oud-Indiesch
binnenlandsche gebruik: op de stoelen langs de wanden zaten al de dames
naast elkaâr, en mevrouw Van Oudijck liep ze langs, praatte met ieder
een oogenblik, staande, terwijl de dames bleven zitten; in een andere
galerij onderhield zich de rezident met de heeren. Het mannelijke
element mengde zich niet met het vrouwelijke. Bitter, port en ijswater
werden rondgediend.
Bij Eva liep men, wandelde men door de galerijen, zette zich hier,
daar; men sprak met iedereen. Er heerschte niet de statigheid als in
het rezidentie-huis, maar er was de chic van een Franschen salon, met
een artistieke tint. En het was een gewoonte geworden, dat de dames
zich meer kleedden voor Eva’s dagen dan voor de receptie’s bij den
rezident; zij hadden bij Eva hoeden op, symbool van uiterste elegance
in Indië. Gelukkig kon het Léonie niet schelen, het liet haar totaal
onverschillig.
In de middengalerij nu, op een divan, zat Léonie en bleef er zitten met
de Raden-Ajoe, de vrouw van den Regent. Zij vond die oude gewoonte
gemakkelijk; ieder kwam naar haar toe. Zij had op hare eigen receptie’s
al zooveel te loopen, langs de rei dames aan den wand... Nu nam zij
haar rust, bleef zitten, glimlachte tegen wie haar zijn compliment kwam
maken. Maar verder was het een woelige beweging van gasten. Eva was
overal.
—Vindt u het hier mooi? vroeg mevrouw Van Does aan Léonie, met een blik
over de middengalerij en haar oog gleed verwonderd langs de matte
arabesken, als fresco, met calcarium op den zacht grijzen wand geverfd,
langs de djati-houten lambrizeering, door handige Chineesche
meubelmakers gesculpteerd volgens een teekening uit de Studio, langs de
bronzen Japansche vazen op djati-houten piedestals, en waarin
bamboetakken en boeketten van reuzebloemen zacht overschaduwden tot aan
het plafond toe.
—Vreemd... maar heel lief! Eigenaardig..., murmelde Léonie, wie Eva’s
smaak steeds een raadsel was. In zich teruggetrokken als in een tempel
van egoïsme, kon haar wat een ander deed en voelde, niet schelen, en
ook niet hoe een ander zijn huis arrangeerde. Maar zij had hier niet
kunnen wonen. Zij hield meer van hare lithogravure’s—Veronese, en
Shakespeare, en Tasso—zij vond die deftig—dan van de mooie bruine
fotografieën naar Italiaansche meesters, die Eva hier en daar op ezels
had staan. Het meest hield zij van haar bonbon-doos, en de
parfumerie-reclame met de engeltjes.
—Vindt u die japon mooi? vroeg mevrouw Van Does weêr aan Léonie.
—Jawel, glimlachte Léonie lief. Eva is heel knap; ze heeft die blauwe
irissen zelve geschilderd op Chineesche zij....
Zij zeide nooit iets anders dan lieve, glimlachende dingen. Zij sprak
nooit kwaad; het was haar onverschillig. En zij wendde zich nu tot de
Raden-Ajoe, en bedankte haar met lieve, slepende zinnen voor vruchten,
die deze gezonden had. De Regent kwam haar aanspreken, en zij
informeerde naar zijn beide zoontjes. Zij sprak in het Hollandsch, en
de Regent en de Raden-Ajoe antwoordden in het Maleisch. De Regent van
Laboewangi, Raden Adipati Soerio Soenario was nog jong, even dertig
jaar, een fijn Javaansch gezicht als van een laatdunkende wajangpop,
met een klein kneveltje, waaraan zorgvuldige puntjes gedraaid, en
vooral een staarblik, die trof: een blik als in een voortdurende
transe, een blik als peilende door de zichtbare werkelijkheid en ziende
door ze heen, een blik uit oogen als kolen, soms dof en moê, soms
opgloeiende als vonken van extaze en fanatisme. Hij had bij de
bevolking—bijna slaafsch gehecht aan hunne Regentenfamilie—een faam van
heiligheid en geheimzinnigheid, zonderdat men er ooit het ware van
hoorde. Hier, in Eva’s galerij, maakte hij alleen een indruk van
popperigheid, van voornamen Indischen prins: alleen zijn transe-oogen
verbaasden. De sarong, glad om zijn heupen, viel van voren lang neêr in
een bundel van platte, regelmatige plooien, die openwaaierden; hij
droeg een wit gesteven hemd met diamanten knoopen, en een klein blauw
dasje; daarover een blauw laken uniformbuis met gouden uniformknoopen,
waarop de gekroonde W.; aan zijn bloote voeten staken zwart verlakte
van voren opgepunte muilen; de hoofddoek, zorgvuldig met kleine plooien
gekapt om zijn hoofd, gaf aan zijn fijne gezicht iets vrouwelijks, maar
de zwarte oogen, nu en dan moê, vonkten telkens op in transe, extaze.
In zijn blauw-en-gouden gordel, geheel van achteren, midden op den rug,
stak de gouden kris; aan zijn kleine, slanke hand schitterde een groote
steen en uit de zak van zijn buis wipte een cigarettekoker van gouden
vlechtwerk. Hij zeide niet veel—soms keek hij of hij slaap had, dan
weêr gloeiden-op zijn vreemde oogen—en op wat Léonie zeide, antwoordde
hij bijna uitsluitend alleen met een kort en hakkerig:
—Saja....
Hij sprak de beide lettergrepen uit met een hard en sissend
beleefdheidsaccent, op iedere silbe evenveel toon van nadruk. Hij
vergezelde zijn beleefdheidswoordje met een kort, automatisch
hoofdknikje. Ook de Raden-Ajoe, gezeten naast Léonie, antwoordde zoo:
—Saja....
Maar zij lachte telkens even na, zacht verlegen. Zij was nog heel jong,
misschien even achttien jaar. Zij was een Solosche prinses, en Van
Oudijck kon haar niet uitstaan, omdat zij Solosche manieren, Solosche
zeggingen invoerde te Laboewangi, in haar laatdunkenden hoogmoed of
niets zoo voornaam en zuiver aristocratisch zoû zijn als wat gewoonte
was en gezegd werd aan het hof van Solo. Zij gebruikte hofwoorden, die
de bevolking te Laboewangi niet begreep, zij had den Regent opgedrongen
een koetsier van Solo, met de Solosche galadracht: de pruik en den
valschen knevelbaard, waarnaar de bevolking tuurde met open oogen. Hare
gele tint was nog lichter opgeblankt door een lichte laag van bedak,
vochtig opgelegd, de wenkbrauwen waren even opgebogen met een streekje
zwart; in hare glanzende kondé staken juweelen spelden en in het
midden, een kenanga-bloem. Zij droeg op een kainpandjang [12], die naar
Solosche hofdracht lang sleepte voor hare voeten, een kabaai van rood
brokaat, met galon afgezet, en met drie groote juweelen gesloten. Twee
fabelsteenen trokken, zwaar in zilver gezet, hare ooren neêr. Zij droeg
lichte à-jour kousen en gouden sonket- [13]muilen. Hare kleine, dunne
vingertjes waren stijf van ringen, als gezet in brillant, en zij had
een waaier van wit pluimendons in de hand.
—Saja.... saja.... antwoordde zij hoffelijk, met haar verlegen lachje.
Léonie zweeg even, moê van alleen te praten. Als zij den Regent en de
Raden-Ajoe gesproken had over hun zonen, wist zij niet veel meer te
zeggen. Van Oudijck, die eerst door Eva was rondgeleid door hare
galerijen—want er was altijd weêr iets nieuws te bewonderen,—naderde
zijn vrouw; de Regent rees op.
—En Regent, vroeg hij, in het Hollandsch—; hoe gaat het met de
Raden-Ajoe Pangéran?
Hij informeerde naar de weduwe van den ouden Regent, de moeder van
Soenario.
—Heel goed.... dank u.... murmelde de Regent in het Maleisch; maar mama
is niet meêgekomen.... al zoo oud.... gauw moê.
—Ik heb u even te spreken, Regent.
De Regent volgde Van Oudijck in de voorgalerij, waar niemand was.
—Het spijt mij, u te moeten zeggen, dat ik zoo pas weêr slechte tijding
heb van uw broêr, de Regent van Ngadjiwa.... Men heeft mij
geïnformeerd, dat hij dezer dagen weêr gedobbeld en groote sommen heeft
verloren. Weet u daar iets van?
De Regent sloot zich als op in zijn popperige strakheid, en bleef
zwijgen. Alleen zijn oogen staarden, als zag hij verre dingen, door Van
Oudijck heen.
—Weet u daar iets van, Regent?
—Tida....
—U, als hoofd van uw familie, draag ik op daarnaar te informeeren en op
uw broeder te letten. Hij dobbelt, hij drinkt, hij doet uw naam geen
eer aan, Regent. Als de oude Pangéran ooit had kunnen vermoeden, dat
zijn tweede zoon zich zoo vergooide, zoû hij groot verdriet gehad
hebben. Hij droeg zijn naam hoog. Hij was een der verstandigste en
edelste Regenten, die het Gouvernement ooit op Java heeft gehad, en u
weet, hoe het Gouvernement den Pangéran waardeerde. Al in den tijd der
Compagnie is Holland veel verschuldigd geweest aan uw geslacht, dat
haar altijd trouw was. Maar de tijden schijnen te veranderen.... Het is
zeer treurig, Regent, dat een oude Javaansche familie van zoo hooge
traditie als de uwe, niet meer getrouw weet te blijven aan die
traditie....
Raden Adipati Soerio Soenario werd olijfbleek. Zijn transe-oogen
doorstaken den rezident, maar hij zag, dat deze ook kookte van woede.
En hij doofde den vreemden vonk van zijn blik in een slaperige moêheid.
—Ik dacht, rezident, dat u altijd liefde gevoeld had voor mijn huis,
murmelde hij, bijna klagend.
—En u heeft goed gedacht, Regent. Ik had den Pangéran lief. Ik heb
altijd uw huis bewonderd, en ik heb het altijd hoog willen houden. Ik
wil het ook nu hoog houden, met u samen, Regent, hopende, dat u niet
alleen ziet—als uw faam gaat—de dingen der andere wereld, maar ook de
werkelijkheid rondom u heen. Maar het is uw broeder, Regent, dien ik
niet liefheb en onmogelijk kan hoogachten. Men heeft mij gezegd—en die
het mij zeiden, kan ik vertrouwen,—dat de Regent van Ngadjiwa niet
alleen heeft gedobbeld.... maar ook, dat deze maand de traktementen der
hoofden te Ngadjiwa niet door hem zijn uitbetaald....
Zij zagen elkaâr strak aan, en de kalme, flinke blik van Van Oudijck
ontmoette den transe-vonk van den Regent.
—De personen, die u inlichten, kunnen zich vergissen...
—Ik vermoed, dat zij mij niet zulke berichten zullen brengen zonder de
onbetwijfelbaarste zekerheid... Regent, deze zaak is zeer kiesch.
Nogmaals: u is het hoofd van uw familie. Onderzoek bij uw jongeren
broêr in hoeverre hij zich vergrepen heeft aan het geld van het
Gouvernement, en herstel zoo spoedig mogelijk alles. Ik laat expres de
zaak aan u over. Ik zal uw broêr er niet over spreken om een lid van uw
familie nog te sparen, zoolang ik kan. Het is aan u uw broêr terecht te
wijzen, hem te wijzen op wat in mijn oogen een misdaad is, maar die u
door uw prestige als chef der familie nog te niet kunt doen. Verbied
hem te dobbelen en beveel hem zijn passie meester te worden. Of anders
voorzie ik zeer treurige dingen en zal ik uw broêr moeten voordragen
voor ontslag. U weet zelve hoe ongaarne ik dit zoû doen. Want de Regent
van Ngadjiwa is de tweede zoon van den ouden Pangéran, dien ik hoog heb
gesteld, evenals ik uw moeder, de Raden-Ajoe Pangéran, altijd alle
verdriet zoû willen besparen.
—Ik dank u... murmelde Soenario.
—Bedenk goed wat ik u zeg, Regent. Als u niet uw broêr tot rede kunt
brengen, tot zelfbeheersching in zijn hartstocht—als de traktementen
der hoofden niet zoo spoedig mogelijk worden uitbetaald.... dan zal IK
moeten optreden. En zoû MIJNE waarschuwing niet helpen... dan zoû het
de ondergang zijn van uw broêr. U weet zelve: een Regent ontslaan is
een zoo groote exceptie, dat het schande over uwe familie zoû brengen.
Werk met mij meê het geslacht der Adiningrats daarvoor te bewaren.
—Ik beloof het u... murmelde de Regent.
—Geef mij uw hand, Regent.
Van Oudijck drukte de dunne vingers van den Javaan.
—Kan ik u vertrouwen? vroeg hij nog eens.
—In leven, in dood...
—Laat ons dan nu naar binnen gaan. En deel mij zoo spoedig mogelijk uw
bevindingen meê...
De Regent boog. Hij was olijfbleek van een stille geheimzinnige woede,
die als een kratervuur in hem werkte. Zijn oogen, achter in Van
Oudijcks rug, priemden met een mysterie van haat den Hollander toe, den
minnen Hollander, den burgerman, den onreinen hond, den goddeloozen
Christen, die niet hàd aan te roeren met eenige voeling van zijn vuile
ziel iets van hèm, van zijn huis, van zijn vader, van zijn moeder, van
hunne oer-heilige edelheid en adel... ook al hadden zij altijd gebogen
onder den druk van wie sterker was...


III.
—Ik heb op jullie gerekend, om te blijven eten, zei Eva.
—Natuurlijk, antwoordden de controleur Van Helderen en zijn vrouw.
De receptie—geen receptie, verdedigde zich Eva altijd—liep ten einde:
de Van Oudijcks, het eerst, waren vertrokken; de Regent volgde. De
Eldersma’s bleven met hun intiem troepje alleen: dokter Rantzow, de
hoofdingenieur Doorn de Bruijn, met hunne vrouwen, en de Van Helderens.
Zij zetten zich in de voorgalerij met een zekere ontspanning neêr, en
schommelden behagelijk. Whiskey-soda’s, limonades, met groote brokken
ijs, werden rondgediend.
—Altijd stampvol, receptie van Eva, zei mevrouw Van Helderen. Voller
dan verleden bij residèn ...
Ida Van Helderen was een typetje van blanke nonna. Zij probeerde altijd
heel Europeesch te doen, netjes Hollandsch te spreken; zelfs gaf zij
voor, dat zij slecht Maleisch sprak, en dat zij noch van rijsttafel,
noch van roedjak hield. Zij was klein, regelmatig molligjes; zij was
heel blank, bleek-blank, met groote zwarte verwonderde oogen. Zij was
vol kleine geheimzinnige nukjes, haatjes, liefde-tjes; alles sprong in
haar op met geheimzinnige drijfveertjes, niet na te gaan. Soms haatte
zij Eva, soms was zij dol op haar. Staat was er totaal niet op haar te
maken; iedere handeling, iedere beweging, ieder woord kon een
verrassing zijn. Zij was altijd verliefd, tragisch. Zij nam al hare
kleine gevallentjes heel tragisch op, heel groot en somber—zonder het
minste idee van verhouding—en stortte zich dan uit bij Eva, die lachte
en haar troostte. Haar man, de controleur, was nooit in Holland
geweest: hij had zijne opvoeding geheel te Batavia gehad aan het
Gymnazium Willem III en aan de Indische Afdeeling. En het was zeer
vreemd te zien, deze kreool, schijnbaar geheel Europeaan, lang, blond,
bleek, met zijn blonde snor, met zijn blauwe oogen van levendige
uitdrukking, vol belangstelling, met zijn manieren van een fijnere
hoffelijkheid dan den gigrl-sport-chic van Europa, en toch zoo niets
Indiesch in ideeën, woorden, kleeding; die sprak over Parijs en Weenen,
alsof hij er jaren geweest was, terwijl hij Java nooit had verlaten,
die dweepte met muziek—al was het hem ook moeilijk zich in Wagner te
werken, als Eva dien speelde—; en wiens groote illuzie was het volgende
jaar toch eindelijk eens naar Europa te gaan, met verlof, om de
Fransche Expozitie te zien. Er was een verwonderlijke distinctie en
ingeboren stijl in dezen jongen man, als was hij niet een kind van
Europeesche ouders, die steeds in Indië waren geweest, als was hij een
vreemdeling van een land onbekend, van een nationaliteit, die men zich
niet dadelijk wist te herinneren.... Nauwlijks was er een zekere
molligheid aan zijn accent—invloed van het klimaat—; hij sprak zijn
Hollandsch zoo correct, dat het bijna stijf zoû geweest zijn tusschen
het slordige „slang” van het moederland; en hij sprak zijn Fransch,
zijn Engelsch, zijn Duitsch met meer gemak, dan de meeste Hollanders
die talen spreken. Misschien had hij van een Fransche moeder dat
exotisch beleefde en hoffelijke: ingeboren, prettig, natuurlijk. In
zijn vrouw, ook van Fransche origine, gesproten uit een kreolenfamilie
van Bourbon, was dat exotische een geheimzinnige mengeling geworden,
die niets dan kinderlijkheid was gebleven: eene warreling van kleine
gevoelentjes, kleine hartstochtjes, terwijl zij met haar groote,
sombere oogen tragisch het leven probeerde te zien, dat zij alleen maar
inkeek als een slecht geschreven novelletje.
Zij meende nu verliefd te zijn op den hoofdingenieur, den doyen van het
troepje, al grijzende, met een zwarten baard, en zij, tragisch, stelde
zich scènes voor met mevrouw Doorn de Bruijn, een zware, placide,
melancholieke vrouw. Dokter Rantzow en zijn vrouw waren Duitschers;
hij, dik, blond, vrij vulgair, met een buikje; zij, met een helder
Duitsch gezicht van prettige matrone, levendig Hollandsch sprekende met
een Duitsch accent.
Het was in dit clubje, dat Eva Eldersma heerschte. Behalve Frans van
Helderen, de controleur, bestond het uit al heel gewone Indische en
Europeesche elementen, menschen zonder kunstlijn, zooals Eva zeide,
maar zij had niet anders kunnen kiezen, in Laboewangi, en daarom
amuzeerde zij zich over de nonna-tragiekjes van Ida, en schikte zij
zich naar de anderen. Haar man, Onno, als altijd moê van zijn werk,
sprak niet veel meê, luisterde toe.
—Hoe lang is mevrouw Van Oudijck te Batavia geweest? vroeg Ida.
—Twee maanden, zei de doktersvrouw; heel lang dezen keer.
—Ik heb gehoord, zei mevrouw Doorn de Bruijn—placide, melancholiek, en
stil venijnig—dat dezen keer éen Raad van Indië, éen Directeur en drie
jongelui uit den handel mevrouw Van Oudijck te Batavia hebben
geamuzeerd.
—En ik kan jullie verzekeren, begon de dokter; dat als mevrouw Van
Oudijck niet geregeld naar Batavia ging, zij een weldadige kuur zoû
missen, ook al doet zij die kuur op haar eigen houtje, en niet.... op
mijn voorschrift.
—Laat ons geen kwaad spreken! viel Eva bijna smeekend in. Mevrouw Van
Oudijck is mooi—van een rustig Juno-mooi, met de oogen van Venus—en
mooie menschen in mijn omgeving vergeef ik veel. En u, dokter...—zij
dreigde hem met den vinger—; geen ambtsgeheimen verklappen. U weet,
dokters in Indië zijn dikwijls al te openhartig omtrent de geheimen van
hun patiënten. Ik heb, als ik eens ziek ben, nooit iets anders dan
hoofdpijn. Zal u dat nooit vergeten, dokter?
—De rezident was gepreoccupeerd, zei Doorn de Bruijn.
—Zoû hij weten.... van zijn vrouw? vroeg Ida somber, met hare groote
oogen vol zwart fluweelen tragiek.
—De rezident is dikwijls zoo, zei Frans van Helderen. Hij heeft zijn
buien. Hij is soms prettig, vroolijk, joviaal, zooals verleden op de
tournée. Dan heeft hij weêr zijn sombere dagen, werkt, werkt, werkt, en
bromt, dat er niet anders gewerkt wordt dan door hem....
—Mijn arme miskende Onno! zuchte Eva.
—Ik geloof, dat hij zich overwerkt, ging Van Helderen door. Laboewangi
is een ontzettend druk gewest. En de rezident trekt zich te veel aan,
zoowel in zijn huis, als buiten-af. Zoowel de verhouding met zijn zoon,
als met den Regent.
—Ik zoû den Regent laten springen, zei de dokter.
—Maar dokter, zei Van Helderen. Zooveel weet je toch wel van onze
Javaansche toestanden, om in te zien, dat dat zoo maar niet gaat. De
Regentenfamilie is te éen met Laboewangi en te hoog in aanzien bij de
bevolking....
—Ja, ik ken de Hollandsche politiek.... De Engelschen handelen in
Britsch-Indië hooger en willekeuriger met hun Indische prinsen. De
Hollanders ontzien ze veel te veel.
—Het zoû de vraag zijn, welke politiek op den duur de beste is, zei Van
Helderen droog, die niet kon velen, dat een vreemdeling in een
Nederlandsche kolonie iets afbrak. Toestanden van ellende en
hongersnood als in Britsch-Indië kennen wij gelukkig bij ons niet.
—Ik zag den rezident ernstig spreken met den Regent, zei Doorn de
Bruin.
—De rezident is te gevoelig, zei Van Helderen. Hij gaat zeer zeker
gebukt onder dat langzaam verval van die oude Javaansche familie, die
familie, die fataal ondergaat, en die hij hoog zoû willen houden. De
rezident, hoe koel praktisch ook, heeft daarin iets van een poëet.
Hoewel hij het niet zoû willen toegeven. Maar hij herinnert zich het
glorieuze verleden van de Adiningrats, hij herinnert zich die laatste
mooie figuur nog, den ouden nobelen Pangéran, en hij vergelijkt hem met
zijn zonen, de een, een dweper, de ander een dobbelaar....
—Ik vind onzen Regent—niet dien van Ngadjiwa: dat is een
koelie—verrukkelijk! zei Eva. Ik vind hem een levende wajangpop. Alleen
zijn oogen, daarvoor ben ik bang. Wat een verschrikkelijke oogen! Soms
slapen ze, maar soms zijn ze als van een gek. Maar hij is zoo fijn, zoo
voornaam. En de Raden-Ajoe ook is een exquis poppetje: saja.... saja...
Ze zegt niets, maar ze ziet er decoratief uit. Ik ben altijd blij als
ze mijn jour decoreeren, en ik mis iets, als ze er niet zijn. En dan de
oude Raden-Ajoe Pangéran, grijs, waardig, een koningin....
—Een dobbelaarster van het eerste water, zei Eldersma.
—Ze verdobbelen alles, zei Van Helderen; zij en de Regent van Ngadjiwa.
Ze zijn niet rijk meer. De oude Pangéran had prachtige
waardigheids-insignën voor zijn gala, magnifique lansen, een juweelen
sirih-doos, kwispedoren—nuttige voorwerpen!—van onschatbare waarde. De
oude Raden-Ajoe heeft alles verdobbeld. Ik geloof, dat zij niets meer
heeft dan haar pensioen, ik meen twee-honderd-veertig gulden. En hoe
onze Regent al zijn neven en nichten in de Kaboepaten [14] onderhoudt
volgens Javaansch gebruik is mij een raadsel.
—Welk gebruik? vroeg de dokter.
—Iedere Regent verzamelt zijn geheele familie als parasiten om zich
heen, kleedt ze, voedt ze, geeft ze zakgeld.... en de bevolking vindt
dat waardig en chic.
—Treurig.... die vervallen grootheid! zei Ida, somber.
Een jongen kwam zeggen, dat het diner gereed was en men begaf zich naar
de achtergalerij, en zette zich aan tafel.
—En wat is er in het vooruitzicht, mevrouwtje? vroeg de hoofdingenieur.
Welke plannen zijn er? Laboewangi is stil geweest, den laatsten tijd.
—Eigenlijk is het vreeslijk, zei Eva. Als ik jullie niet had, zoû het
vreeslijk zijn. Als ik niet altijd plannen maakte, ideeën had, zoû het
vreeslijk zijn, zoo een bestaan in Laboewangi. Mijn man voelt dat niet,
hij werkt, zooals u, heeren, allen werken; wat kan men in Indië anders
doen dan werken, trots de warmte. Maar voor ons vrouwen! Eigenlijk, wat
een leven, als men zijn geluk niet geheel schept uit zichzelve, in zijn
huis, in zijn kringetje—als men het geluk heeft dat kringetje te
hebben. Niets van buiten af. Geen schilderij, geen beeld, dat men ziet;
geen muziek, die men hoort. Wees niet boos, Van Helderen. Je speelt
allerliefst violoncel, maar niemand in Indië blijft op de hoogte. De
Italiaansche opera speelt den Trouvère. De dilettanten-gezelschappen—in
Batavia heusch heel goed—spelen... den Trouvère. En jij, Van
Helderen... spreek het niet tegen. Ik heb je extaze gezien, toen de
Italiaansche opera uit Soerabaia verleden keer in de Societeit... den
Trouvère kwam spelen. Je was verrukt.
—Er waren mooie stemmen bij...
—Maar twintig jaar geleden—zoo hoor ik—was men hier ook verrukt over...
den Trouvère. O, het is verschrikkelijk! Soms... in eens, beklemt het
me. Soms voel ik in eens, dat ik mij niet gewend heb aan Indië, en dat
ik nooit zal wennen, en heb ik een heimwee naar Europa, naar leven!
—Maar Eva... begon Eldersma, bang—bang, dat zij waarlijk eens gaan zoû,
hem alleen laten in zijn dan totaal vreugdeloos werkleven te
Laboewangi—; soms waardeer je toch ook Indië, je huis, het prettige,
ruime leven...
—Materieel...
—En waardeer je hier je werkkring; ik meen, het vele, dat je hier doen
kan.
—Wat? Feesten arrangeeren? Fancy-fairs arrangeeren?
—De eigenlijke rezidente ben jij, Eva, zei Ida dwepend.
—Nu komen wij gelukkig weêr op mevrouw Van Oudijck, plaagde mevrouw
Doorn de Bruijn.
—En op het ambtsgeheim, zei dokter Rantzow.
—Neen, zuchtte Eva. Wij moeten iets nieuws hebben. Bals, feesten,
pic-nics, bergtochten... we hebben al alles uitgeput. Ik weet niets
meer. De Indische druk komt op me neêr. Ik ben in een van mijn
neêrslachtige buien. Ik vind die bruine gezichten van mijn jongens in
eens griezelig om me. Soms maakt Indië me bang. Voelen jullie dat geen
van allen? Een vage angst, een geheimzinnigheid in de lucht, iets
dreigends... Ik weet het niet. De avonden zijn soms zoo vol
geheimzinnigheid en er is iets mysterieus in het karakter van den
inlander, die zoo ver van ons staat, zooveel van ons verschilt...
—Artistieke gevoelens, plaagde Van Helderen. Neen, ik voel dat niet.
Indië is mijn land.
—Type! plaagde hem Eva terug. Hoe ben je zooals je bent? Zoo curieus
Europeesch; Hollandsch kan ik het niet noemen.
—Mijn moeder was een Française.
—Maar je bent toch een njò; hier geboren, hier opgevoed... En je hebt
niets van een njò. Ik vind het heerlijk je ontmoet te hebben, ik hoû
van je als varieteit... Help mij dan ook. Opper iets nieuws. Geen bal
en geen bergtocht. Ik heb behoefte aan iets nieuws. Anders krijg ik het
heimwee naar de schilderijen van mijn vader, naar den zang van mijn
moeder, naar ons mooi artistiek huis in Den Haag. Zonder iets nieuws ga
ik dood. Ik ben niet als je vrouw, Van Helderen, altijd verliefd.
—Eva! smeekte Ida.
—Tragisch verliefd, met haar mooie, sombere oogen. Altijd eerst op haar
man en dan op een ander. Ik ben nooit verliefd. Zelfs niet meer op mijn
man. Hij wel op mij. Maar ik heb geen liefdenatuur. Er wordt hier in
Indië wel veel gedaan aan liefde, niet waar dokter. Dus.... geen bal,
geen bergtocht, geen liefde. Mijn God, wat dan, wat dan....
—Ik weet wel iets, zei mevrouw Doorn de Bruijn, en over hare placide
melancholie kwam een plotselinge angst. En ter zijde keek zij mevrouw
Rantzow aan, de Duitsche vrouw begreep haar blik....
—Wat dan? vroegen zij allen, nieuwsgierig.
—Tafeldans, fluisterden de beide dames.
Men lachte algemeen.
—Ach, zuchte Eva, teleurgesteld. Een truc, een aardigheid, een spel
voor een avond. Neen, ik moet iets hebben om minstens gedurende een
maand mijn leven te vullen.
—Tafeldans, herhaalde mevrouw Rantzow.
—Wil ik u wat vertellen, zei mevrouw Doorn de Bruijn. Verleden, voor de
aardigheid, probeerden wij een knaap te laten dansen. Wij beloofden
elkaâr heel eerlijk te zijn. De tafel... bewoog, en spelde: tikte
volgens het alfabet.
—Maar was het eerlijk? vroegen de dokter, Eldersma, Van Helderen.
—U moet ons vertrouwen, verdedigden zich de twee dames.
—Top, zeide Eva. Wij hebben met ons diner gedaan. Laat ons tafeldans
doen.
—Wij moeten elkaâr belooven eerlijk te zijn.... zei mevrouw Rantzow. Ik
zie.... dat mijn man antipathiek zal zijn. Maar Ida.... een groot
medium.
Zij stonden op.
—Moet het licht uit? vroeg Eva.
—Neen, zei mevrouw Doorn de Bruijn.
—Een gewoon knaapje?
—Een houten knaap.
—Met ons achten?
—Neen, laten wij eerst kiezen; bijvoorbeeld, jij Eva, Ida, Van Helderen
en mevrouw Rantzow. De dokter is antipathiek, Eldersma ook. De Bruijn
en ik kunnen jullie afwisselen.
—Vooruit dan, zei Eva. Een nieuwe ressource voor het maatschappelijk
leven van Laboewangi. En eerlijk....
—Wij geven elkaâr, als vrienden, ons woord van eer.... dat wij eerlijk
zullen zijn.
—Top, zeiden zij allen.
De dokter grinnikte. Eldersma haalde zijn schouders op. Een jongen
bracht een knaapje. Zij zetten zich om het houten tafeltje en legden
luchtig de vingers op, elkaâr nieuwsgierig, wantrouwig aankijkende,
mevrouw Rantzow plechtig, Eva geamuzeerd, Ida somber, Van Helderen
onverschillig glimlachende. Eensklaps kwam een strakke trek over het
mooie nonna-gezichtje van Ida.
De tafel trilde....
Men keek elkaâr verschrikt aan, de dokter grinnikte.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De stille kracht - 05
  • Parts
  • De stille kracht - 01
    Total number of words is 4537
    Total number of unique words is 1434
    39.8 of words are in the 2000 most common words
    55.1 of words are in the 5000 most common words
    62.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 02
    Total number of words is 4565
    Total number of unique words is 1390
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    64.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 03
    Total number of words is 4515
    Total number of unique words is 1456
    37.0 of words are in the 2000 most common words
    51.1 of words are in the 5000 most common words
    57.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 04
    Total number of words is 4532
    Total number of unique words is 1358
    44.4 of words are in the 2000 most common words
    60.8 of words are in the 5000 most common words
    67.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 05
    Total number of words is 4436
    Total number of unique words is 1399
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    57.2 of words are in the 5000 most common words
    64.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 06
    Total number of words is 4654
    Total number of unique words is 1365
    42.2 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    63.4 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 07
    Total number of words is 4633
    Total number of unique words is 1462
    40.1 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 08
    Total number of words is 4548
    Total number of unique words is 1419
    40.3 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    63.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 09
    Total number of words is 4723
    Total number of unique words is 1340
    43.3 of words are in the 2000 most common words
    59.1 of words are in the 5000 most common words
    66.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 10
    Total number of words is 4625
    Total number of unique words is 1447
    41.7 of words are in the 2000 most common words
    55.6 of words are in the 5000 most common words
    64.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 11
    Total number of words is 4652
    Total number of unique words is 1300
    45.9 of words are in the 2000 most common words
    61.6 of words are in the 5000 most common words
    69.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 12
    Total number of words is 4530
    Total number of unique words is 1264
    43.4 of words are in the 2000 most common words
    57.7 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 13
    Total number of words is 4634
    Total number of unique words is 1334
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    59.9 of words are in the 5000 most common words
    66.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 14
    Total number of words is 4555
    Total number of unique words is 1261
    46.5 of words are in the 2000 most common words
    61.7 of words are in the 5000 most common words
    69.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 15
    Total number of words is 4675
    Total number of unique words is 1323
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    58.6 of words are in the 5000 most common words
    65.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De stille kracht - 16
    Total number of words is 3623
    Total number of unique words is 1118
    45.7 of words are in the 2000 most common words
    59.0 of words are in the 5000 most common words
    66.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.