De ondergang der Eerste Wareld - 08

Total number of words is 4505
Total number of unique words is 1484
37.6 of words are in the 2000 most common words
53.5 of words are in the 5000 most common words
61.1 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Geen middelbaar gezag op lucht of firmament!
Maar toon u, sterke God, word Segols hart bekend!"
Hy zwijgt. Een zachte koelte omstroomt zijn moede leden.
Een nevelachtig licht omwemelt hem in 't treden,
Als of een wolk van damp zijn stappen onderving.
Zijn statig voorhoofd bloost, omschenen met een kring
Van stralen, die hun glans om 't rijzig lichaam spreiden,
Dat, vonklende als een vuur, zich thands schijnt uit te breiden,
En 't purper bleeken doet, dat om zijn schouders drijft,
En slingrende in de lucht een golvend welf beschrijft.
Zijn voeten raken thands geen grond, maar opgeheven
Van de aarde, schijnt hy als een hemelgeest te zweven.
Zijn leger siddert, valt op 't aanzicht, en verwacht
Stilzwijgend d' uitslag van een aanblik, zoo vol pracht.
Gy, Dichtkunst, reine Geest des Hemels, my by 't leven
Tot zalfster aller weên, geleide, en schuts, gegeven;
Gy, hangende aan de borst op moederlijken schoot,
My zoeter dan de melk die uit heure aders vloot;
En, trouwe gezellin door ballingschap en plagen;
Mijn wellust tot aan 't eind der my bestemde dagen!
Meld, meld my, geef my in, verkondschap door mijn mond,
Het wonder dat ik zing, zoo Gy 't verklaren kondt.
Maar ja, Gy kunt het, die in hooger kring geboren,
Niet naspoort, maar doorziet; geen onbetrouwbare ooren,
Maar 't eigen zelfgevoel tot waarborg hebt: Ai spreek,
En spiegel in mijn zang (gelijk een heldre beek
De drift der wolken in de rimpling van het water
Met golven naspeelt) wat ons ijdel klankgeklater
Der denkkracht voorstelt: Dek het kleed der heemlen op;
En kleure uw zon heur licht in onzen regendrop!
[1810.]
[In de 3e. Uitgave van het Dichtstuk, onder den titel van BILDERDIJKS
EPOS, leest men nog de volgende regels, gevonden op een strook papier,
met des Dichters hand beschreven en geplaatst in een HS, waarin de
zestien laatste regels tusschen teksthaakjes staan:
Nu hief een wervelwind hem hooger dan de wolken.
Hy zag de drijvende aard en waterblaauwe kolken
Zich wentlen in de verte, en 't scheemrend licht der maan
Bescheen hem van omlaag. Een siddring greep hem aan
Wen een onzichtbre hand zich in de zijne kleefde,
Hem opvoerde, en met hem den ethersfeer doorzweefde,
En Segol, Segol, riep!...
[Noot van den Uitgever.


AANTEEKENINGEN OP ENKELE PLAATSEN VAN BILDERDIJKS EPOS.
Ie Zang, vs. 27, volgg, bl. 2, rl 9 v. b.
--En 't Heil der diamanten zalen
Den stervling overbrengt in amethysten schalen.
Da Costa aarzelt, hier iets "gedrongens" te vinden. Ik zou nog verder
durven gaan en beweren, dat die geheele aanroep aan de dichtkunst,
van vs 19 af, te weelderig is, en in dit opzicht ongunstig afsteekt
bij den voorbeeldigen, echt epischen aanhef van het gedicht, vs 1--8.
Ie Zang, vs 36, bl. 2. rl 18 v. b.
----En Godlijk laat beklagen.
B. bedoelt voornamelijk de schoone plaatsen van het Parad. L. III,
150 en 232.
Ie Zang, vs 41, bl. 2, rl 15 v. o.
Waar de aadlaar van het zwerk de wieken druipt.
De aanwending van het w. w. druipt schijnt hier zeer ongemeen; als
bedrijvend genomen, in de beteekenis van "nederwaarts laten zakken";
verwant met het Engelsch: to drop. Zoo, in den IIen Zang, vs. 110,
"hing" voor "liet hangen".
Ie Zang, vs 55, bl. 3, rl 1 v. b.
Aartsvader Adam had, enz.
Het getal wordt hier bepaald der na Adam reeds uitgestorven geslachten,
op het tijdstip waarvan de dichter de gebeurtenissen, vóór de in
zijn Epos bezongen handeling verloopen, begint te verhalen. "Twee
paar" (vier) "rijen neven" (geslachten) waren Adam reeds in 't graf
gevolgd. De omstandigheden uit het verleden dat de dichter hier
ophaalt vielen dus voor onder den vijfden Aartsvader, Jered, die,
volgens de tijdrekenkundigen, (zie Simsoni Chron.) in het jaar 1422
der wereld, overleed, en onder wiens leeftijd het apocryfe boek van
Henoch het ontstaan der Reuzen plaatst: zoodat onze dichter, zonder
de afwijkende tijdrekening van dien schrijver te volgen, en zich aan
die van den hebreeuwschen tekst houdend, het verschijnen der Reuzen
op aarde als reeds vier eeuwen geleden in dit verhaal heeft kunnen
voorstellen (vs 239); verg. de aant. op den IVen Zang vs 395.
Ie Zang, vs 104, bl. 4, rl 10 v. b.
--Een walm van balsemige luchten
Doorwaaiden uit dien hoek.--
De grammatische onregelmatigheid, die wel elders voorkomt, waar het
enk. z. n. eene menigte voorstelt, (verg. Z. IV, vs 531) komt mij
hier hard voor. Ik twijfel of B. niet geschreven had of bedoelde
te schrijven: "Doorwaaide uit dezen hoek"; dat mij ook deftiger en
levendiger (als de onmiddellijke aanwijzing van hetgeen den dichter
voor oogen staat) voorkomt, dan: "uit dien hoek." Wat mij echter doet
aarzelen deze lezing aan te bevelen, is de plaats in den IVen Zang,
vs 632, waar het woord "waterdamp" insgelijks met het w. w. "dalen"
(3e pers. meerv.) wordt in verband gebracht.
Ie Zang, vs 111, bl. 4, rl 17 v. b.
De stam van Kaïn hief, in weinige geslachten, enz.
"Hief", dat is, had zich, binnen weinige geslachten, boven den stam
van Seth verheven; en vandaar volgt de beschrijving van den toestand
zooals die was op het tijdstip waarvan de dichter begint: (vs 55)
eerst met een terugblik op hetgeen was voorafgegaan, tot op vs. 215,
waar het woord "toen" dit tijdstip nader aanduidt. Vandaar af volgen
elkander onafgebroken de onderscheiden vijf historische tijdvakken op,
die in ons hierachter volgend betoog, over het ontwerp des gedichts,
zijn aangewezen.
Ie Zang, vs 157, bl. 5. rl 12 v. o.
--Had aan 't wraakgeschrei der aard
De vloek zijn vaders zich, bij 't misdrijf, niet gepaard.
B. heeft te recht, als uit de variante blijkt, verbeterd: "des
vaders". "Zijns" zou op den "bloedvlek" slaan, waarvan de vermelding
onmiddellijk voorafgaat.
Ie Zang, vs 164, bl. 5, rl 5 v. o.
--In honderden van vesten.
Men denke hier niet aan steden; dat buitensporig zou zijn; maar aan
versterkte plaatsen: castella, castra. Zooals Segol er een beschrijft,
IIIe Zang, vs 555, volgg.
Ie Zang, vs 191, bl. 6, rl 20 v. o.
Dan gaat ze in stroomen bloeds, in bloed en brein, te wed.
Ik twijfel of B. niet geschreven heeft: "in bloedig brein".
Ie Zang, vs 217, bl. 7, rl 8 v. b.
--Ook de almacht hield altaar
Noch offer meer.--
"Hield" staat hier voor "behield", naar een taaleige onzer dichters,
waardoor het meer gebruikelijk préfix van het w.w. wordt weggelaten;
als "minnen" voor "beminnen", en als b. v. vs 111, "hief" voor
"verhief"; en in den IIen Zang, vs 111 "bleekte" voor "verbleekte",
in den IIIen Zang, vs 425, "schikke" voor "beschikke."
Ie Zang, vs 247, volgg. blz. 8, rl 1 v. b.
Dit schrikbaar reuzenvolk--
Had lang aan 't eenzaam noord aan 't steigren van 't gebergt,
De berggeit op de kruin des standmuurs nageklommen.
Het, is moeielijk te zeggen, wat de dichter, met het woord "standmuur"
gemeend heeft. Da Costa legt het uit: "steil opgaande hoogte"; zooals
hij zich in zijn briefwisseling met mr. Groen van Prinsterer, bl. 89,
uitdrukt: "staande muur--natuurlijke muur, die een rots formeert
tegen of boven den afgrond". Ik twijfel of deze beteekenis in het
woord kan liggen, en of de meening des dichters dus genoegzaam ware
uitgedrukt. Geene uitlegging die voldoet schijnt hier mogelijk. Ik
meen dat B. geschreven had of bedoelde te schrijven: "strandmuur":
d. i. "de rotsketen die als een steile muur het strand afsluit";
waarop dan zeer goed het volgend vers slaat: "En onder zich den storm
in d' afgrond hooren grommen". Bilderdijk heeft zoodanige omgeving
"'t klippig strandgebergt" genoemd, in de Kathloda, bl. 185 kr.,
en een weinig verder, in dit zelfde gedicht, die zelfde natuurlijke
omwalling van het eiland, waarvan sprake is, aangeduid met de woorden:
"Ithormaas strandring." (bl. 188; kr.)
Ie Zang, vs 280, bl. 8, rl 6 v. o.
De grond herbouwde zich.
Ik geef 't in bedenken, of de dichter, in plaats van het nederduitsch:
"Men herbouwde den grond", niet een gallicisme gebruikt heeft. Het
fransch zegt: "ces fruits se mangent en hiver".--"Les lois se font pour
être obéïes". Het Nederduitsch gebruikt hier men of worden, wanneer
er sprake is van eene werking die niet van het onderwerp zelf uitgaat,
als b. v. wanneer men zeide "de grond bekleedt zich weêr met groen".
Ie Zang, vs 291, bl. 9, rl 6 v. b.
En Hemath stond omringd, van 't heuvlig land der beken,
Tot daar m' in 't neevlig west de dagtoorts zag verbleeken.
Met "omringd" drukt de dichter uit wat men, meer gewoon, zou noemen
"omcingeld," met het denkbeeld van onveiligheid.
Het schijnt niet overbodig, bij het aanhalen van deze plaats te doen
opmerken, hoe B., zelfs in epische taal, geen bezwaar maakt de elisie
te gebruiken bij het woord men; daar tegenwoordig sommige critici
dit als een niet toe te laten vrijheid beschouwen. Deze uitspraak
heeft geen grond en is door geen onzer voornaamste dichters in acht
genomen. Reeds Vondel schreef, in Palamedes: (vs 520 v.L.)
--ook heeft m' er in betrokken
Het kerkelijk geschil.
en (vs 758 v.L.)
--was met een brief belaên
Die m' uit zijn boezem trok.--
en in Hippolytus, vs 637,
daer m' in verdwaelt.
Zoo Oudaan, aangehaald in het Woordenboek der N.T., op het woord
"aftintelen" en op het woord "onderdelven", Zoo Feitama, Telem. IVe
Boek, bl. 83 l. r.
--en nooit vermag m' er een
Dan jeugdig, hagelwit, en vlekloos aan te voeren
en wederom in het Ve Boek, bl. 99, rl 9 v. o.
Zoo Bilderdijk, Fingal IIe Zang:
Nog strijdt m' een korten wijl.
en in den IVen Zang:
Nu zag m', een wolk gelijk,--
in de Geuzen, XIXe Zang, 1e strofe:
En naauwlijks heeft m' aan wederzij--
en wederom in den XXen Zang, 15e str. en XXIVe Z. 13e str. in de
Ziekte der Geleerden, Ie Zang bl. 5 rl 8 v.o.
Men--stoot de kiel in flarden
Op de eene of andere plaat die m' overglijden mocht.
ald. bl. 13, rl 8 v.o. en op menige plaats in het Buitenleven, te veel
om aan te halen. Men kan hier nog plaatsen bijvoegen van v. Lennep,
aangeh. in het Woordenboek der N. T. op het woord "onderhoud" en van
Bogaers, aldaar, op het woord "afwenden".
Ie Zang, vs 324, bl. 10, rl 4 v.b.
--Terwijl zy uitkomst baden
Aan Goden, doof voor hun.
De goden, die de Kaïnieten aanroepen, worden niet gezegd "doof" voor
hen te zijn als ijdele spooksels en niet bestaande wezens, zooals
elders wel eens in zoodanig redeverband gemeend wordt; maar in de
bedoeling des dichters zijn de uit het Paradijs verdreven geesten,
die de hemellichten en de lucht tot verblijfplaats gekozen hebben en
zich door de menschen als goden laten aanbidden, "doof" d.i. ongenegen
de beden der Kaïnieten te verhooren, omdat deze strijd voeren tegen
de afkomst dier geesten, tegen de Reuzen. Verg. den IIen Zang, vs
511, volgg.
Ie Zang, vs 333, bl. 10, rl 13 v.b.
En, zucht voor 't vaderland, voor huwlijkskoets en kroost,
Maakt al wat wapen droeg den wissen dood getroost.
Deze plaats is opmerkelijk, om de door D. C. medegedeelde variante,
of liever verbetering des dichters. Hij had, den regel volgende,
in deze opvolging van substantiven, daar de twee laatste zonder
artikel waren, ook het eerste dus gelaten. Later gevoelde hij, dat
het eerste, als een bepaald voorwerp (het vaderland der Kaïnieten) het
lidwoord behoefde; terwijl de twee laatste, als eene in 't afgetrokken
beschouwde algemeenheid voorstellende, zonder lidwoord moesten blijven.
Ie Zang, vs 375, bl. 11, rl 14 v.b.
Wier koude stralen de aard het gift der Akonieten,
Bezwangerd van de dood, in nachtschade uit doen schieten.
Volgens de aanteekening van D. C. zou B. hier gedacht hebben aan de
"solanum" (nigrum), die bij ons "nachtschade" genoemd wordt. Maar dan
zou de dichter geschreven hebben: "en nachtschade"; of liever, hij
had moeten schrijven: "en der nachtschade". Doch het kan zijn dat,
door de vermelding der "akonieten", hem de naam der plant voor den
geest is geroepen, en hij daardoor op het woord gebracht is dat hij
bezigt. Het staat hier niet als geslachtsnaam, maar in de beteekenis
van "schaduw"; als zeide hij: "in de schaduw der nachten."
Ie Zang, vs 394, volgg. bl. 11, rl 5 v.o.
Gelijk ge, o morgenstar, op 't effen hemelspoor,
Den blonden dageraad, of 't heir der vaste starren
Ter heirbaan voorstapt om den slagboom los te sparren.
Min juist wordt, naar mij voorkomt, de Morgenstar gezegd de "vaste
starren" voor te treden op het hemelspoor, daar deze starren juist
met het klimmen van de Morgenstar van den hemel verdwijnen. Ook als
Avondstar kan zij niet beschouwd worden als aan 't hoofd der vaste
starren voorttredend; daar zij dan in 't Westen staat en de andere
starren het eerst in 't Oosten zichtbaar worden.
Ie Zang, vs 462, bl. 13, rl 9 v.o.
Zy heft de handen naar 't vergraauwend blaauw gewelf.
Waar reeds de morgenkim 't gestarnt schijnt op te jagen.
Da Costa heeft in deze verzen eene aanduiding van den morgen meenen
te vinden, en zich daardoor voor 't vervolg in moeielijkheden
gewikkeld. Het is de avond die beschreven wordt; zooals ook blijkt
uit de variante. De dichter had eerst geschreven: "'t verbleekend
blaauw gewelf". Dit zou den morgen hebben te kennen gegeven: daar met
het rijzen van den dag het donker-blauw van den hemelboog schijnt te
verschieten: hij verbeterde toen, zeer juist voor zijne bedoeling:
"'t vergraauwend". Immers de hemel neemt deze tint aan met het vallen
van den avond, en wel het eerst aan de "morgenkim"; d. i. in 't Oosten;
vanwaar het gestarnte als zoovele opschietende vonken te voorschijn
komt. Op dezen avond door den dichter beschreven volgt (Z. II, vs
1, volgg.) de nacht; en van deze lichtverwisselingen aan den hemel
wordt verder gezegd, (vs 11, volgg.) dat Elpine zoo gevoelloos door
overmaat van smart geworden was, dat zij deze veranderingen zelfs
niet bespeurd had.
Ie Zang, vs 467, bl. 13, rl 4 v. o.
Dan verft een nieuwe storm van woede haar de kaken,
Vliegt op, en wil een, eind aan 't foltrend leven maken.
Ik kan hier een in den tekst te maken verbetering aanwijzen die
authentiek mag genoemd worden. In een exemplaar van de eerste uitgave
van dezen Epos, op den kataloog der boekverzameling van onzen dichter
onder no. 1015 aangeteekend, thands in mijn bezit, had hij eenige
drukfeilen op de eerste bladzijde aangewezen, en onder deze dit 468e
vers dus verbeterd, dat men leze: "Vliegt ze op;" zooals volstrekt
noodzakelijk is; ofschoon deze fout van de eerste uitgave in al de
volgende is overgenomen.
IIe Zang, vs 135, bl. 19, rl 9 v. b.
En zwieren naar 't ons lust, verheven op den stroom
Des ethers, heemlen door, enz.
Zeer juist verbeterde B., in het door mij vermelde exemplaar:
"in den stroom", dat de kracht der zelfbeweging beter doet voelen.
IIe Zang, vs 148, bl. 19, rl 17 v. o.
Maar ach! wat schetse ik u den oorsprong van mijn vlam!
Hoor eerst de strenge wet des hemels.
Zeer opmerkelijk voor den beoefenaar der tekstkritiek is hier deze
verbetering door D. C. aangebracht, daar men in de eerste uitgaven
en in die haar volgden hier las: "Hoor eens": eene uitdrukking van
kinderlijke naïveteit, die in den epischen stijl, en hier op deze
plaats, wel allerminst te pas kwam. En echter was deze fout den dichter
bij het in gereedheid brengen van zijn werk voor de pers, en bij het
overlezen, zooals mij uit het gemelde exemplaar gebleken is, ontsnapt:
want er kan hier geen twijfel zijn, of D. C. herstelde zijne bedoeling.
IIe Zang, vs 165, bl. 20, rl 1 v. b.
't Gejammer bij de dood diens Abels, dien Gods liefde
Ter dood voerde, als hem 't staal zijns woesten broeders griefde.
De herhaling van het woord "dood" stuit hier niet; omdat er iets
treffends ligt in het ophalen van de oorzaak dier vroegtijdige dood,
gelegen in de liefde die God hem betoonde, en die den nijd zijns
broeders wekte. Eer zou ik iets min gepast vinden in het vermelden
van het "staal" dat Abel zou gegriefd hebben, dat mij hier te modern
voorkomt.
IIe Zang, vs 190, bl. 20, rl 11 v. o.
(Ons) was 't broederlijk geslacht allengskens vreemd geworden.
Uit de variante maak ik op, dat de dichter er over gedacht heeft
"allengs meer" te schrijven, misschien daarvan teruggehouden om het
in het volgend vers voorkomend "steeds meer".
IIe Zang, vs 208, bl. 21, rl 8 v. b.
Bekeerde, of hield zijn ziel dier gruwelen onbesmet
"Dier gruwlen" is hier de gebogen (3 e.) n. v., die in de plaats
treedt voor "aan die gruwlen", terwijl het b. v. n. "onbesmet" de
plaats, in dichterlijke taal, inneemt van "onschuldig."
IIe Zang, vs 276, bl. 23, rl 2 v. b.
En de Engel zweeg in 't hart, door 't maagdlijk schoon geroerd.
Deze vorm is virgiliaansch: Excussaque pectore Juno, wordt in de Enéis
(V. 679) gezegd van de booze inblazingen van Juno, die uit het hart
der trojaansche vrouwen geweken waren.
IIe Zang, vs 368, bl. 25, rl 15 v. o.
En dan, dan danke ik 't lot; het heeft mijn ramp volwrocht.
Uitdrukking van uiterste wanhoop aan den Orestes van Racine ontleend:
J'étais né--
Pour être du malhenr un modèle accompli.
Hé bien, je suis content, et mon sort est rempli
Onze groote dichter schatte dit treurspel van Racine, de Andromaque,
zeer hoog, en noemde het mij eenmaal "het juweel van het fransche
tooneel".
IIe Zang, vs 389, bl. 26, rl 6 v. b.
Het kroost der englen zal met dat der stervelingen
Niet wriemlen over de aard.--
Met deze woorden worden niet de Paradijsgeesten bedoeld, als
D. C. meent, maar de Reuzen uit de Paradijsgeesten gesproten; welke
geesten hier door den minnaar van Elpine met trotsche zelfverheffing
"Engelen" genoemd worden: verg. vs. 405, volgg.
IIe Zang, vs 416, bl. 26, rl 6 v. o.
Zijn open oog vertrok.
Men zou "betrok" willen lezen; maar de dichter kan hier eene archaïsme
bedoeld hebben met verwante beteekenis.
IIe Zang, vs 435, bl. 27, rl 14 v. b.
(Een opstand) die misschien
Geheel het menschdom, in dien gruwelbond begrepen
In 't eindeloos verderf onredbaaar mee zal sleepen.
Hier worden de gevolgen van de roekelooze voornemens van haar minnaar
door Elpine voorzien, zooals de dichter die in zijn gedicht meende
te ontwikkelen.
IIe Zang, vs 449, bl. 27, rl 9 v. o.
Neen, de almacht heeft voor ons--uw Eden toegesloten.
Hier op antwoordt, met aandoenlijke tegenstelling, wat in het 458e
vers gelezen wordt:
Dit zal zijn Eden zijn, dit is zijn eeuwig leven.
IIe Zang, vs 455, bl. 27, rl 3 v. o.
Verbeiden wij het uur, dat Gods geheimenis.
Onthult, en in de rij der toekomst zeker is.
Als variante wordt opgegeven: "Onthult, maar in de rij." In de
eerste uitgave staat "Onthuld". Ik vermoed, dat de variante niet goed
gelezen is, en dat de dichter er aan dacht te schrijven, met het oog
op Handel. I, vs 7:
"dat Gods geheimenis,--
Omhuld, maar in de rij der toekomst zeker--is."
IIe Zang, vs 468, bl. 28, rl 11 v. b.
--Aan 't stervend aardsch geslacht.
Deze uitdrukking herinnert het "moriturus" bij Horatius Od. I, 28, 6,
II 3, 4; en het treffend gezegde eener merkwaardige fransche vrouw,
op haar sterfbed: "je ne laisse ici que des mourants."
IIe Zang, vs 475, bl. 28, rl 18 v. b.
De wachter van het licht, heraut der uchtendstond.
Had reeds door Bethurs dal den nieuwen dag verkond.
D. C. denkt hier, in zijne aanteekening, aan den haan, die, naar ons
voorkomt, als verkondiger van het daglicht meer in de idyllische dan in
de epische wereld thuis behoort; en in deze laatste nog veel min gepast
optreedt met een zoo hoogdravende omschrijving. B. bedoelde, naar mij
voorkomt, de morgenster, die als een heraut den zonnewagen voortreedt,
als om zijn komst aan te zeggen. Zie den Ien Zang, vs 394, volgg.
IIe Zang, vs 480, bl. 28 rl 16 v. o.
Elpine voerde in 't hart haar nimmer heelbren grief
Door 't bloeiend palmwoud rond.--
Het rusteloos omdwalen van Elpine, dat, als ik heb doen opmerken,
haar eene overeenkomst geeft met de Iö van Eschylus, en met kracht
beschreven is in den Ien Zang, vs 467, volgg. vond zijn oorsprong, als
de dichter met een enkele uitdrukking doet raden (ald. vs 457) in het
zoeken naar dien bovenmenschelijken minnaar: "die het hart de vlam der
liefde deed gevoelen, en nergens vindbaar is." Zoo was zij zuidwaarts
gedwaald tot de Ur (Ie Z. vs 478 en II, 2); en het was daar dat zij
dien minnaar had weêrgezien. Na hem voor eeuwig te hebben afgewezen,
schijnt zij weder noordwaarts teruggekeerd en zoo gekomen te zijn
in dezelfde streek waar het leger der Kaïnieten onder Argostan zich
had neêrgeslagen. Deze streek met juistheid op het door den dichter
ontworpen kaartje aan te wijzen is niet mogelijk. De vermelding van
"Rigons zoute vlieten," als de plaats waar het leger zich bevindt,
wanneer men dien vliet op de kaart zoekt, komt niet overeen met het
vervolg, en uit de variante "kronkelvlieten", die op vs 485 vermeld
wordt, maak ik op, dat B. wilde gelezen hebben:--"ter rechter zij van
Gihons "kronkelvlieten"". Immers is het ook van die "kronkelstroomen"
dat de dichter hetzelfde leger, na de gebeurtenissen in den IIen en
IIIen Zang beschreven, in den IVen Zang, vs 39, op doet trekken. De
Rigon en zijn zoute bron wordt wel weder gemeld in Z. III vs 482,
maar slechts als het uiterste punt van het door Segols leger te
bezetten landstreek. Moeilijker is met de vermelding van den rechter
oever van den Gihon te vereenigen die van het dal van Nival (vs 482
en 719), dat zich op de kaart aan de overzijde dier rivier bevindt,
die eerst in den IVen Zang, vs 40, wordt overgetrokken; zoodat ook
hier aan eene verzinning des dichters bij het ontwerpen van de kaart
schijnt te moeten worden gedacht.
IIe Zang, vs 601, bl. 31, rl 6 v. o.
Een gruwzaam reuzenrot, verwant aan hemelgeesten.
Argostan toont op deze plaats, en vs 630. volgg., het gerucht aan
te nemen dat aan de Reuzen een verwantschap met hoogere geesten
toeschreef, maar alleen om die geesten, wie ze ook zijn mogen, te
trotseeren. Zijn leger daarentegen verwerpt dit denkbeeld volstrekt;
(zie Ie Z. vs 391, volg.) althans wat hun afkomst aangaat van de
geesten die zij als goden aanbidden. Van daar de tweespalt tusschen
legerhoofd en leger, die met het verslaan van Argostan en de daaruit
voortvloeiende onderlinge slachting onder het leger eindigt.
IIIe Zang. vs 31, 33, bl. 36, rl 9, 11 v. b.
Men reikt zich--de handen, omhelst zich.--
Men ziet hier herhaaldelijk B. het wederk. v. n. gebruiken, waar,
in onze proza althans, elkander vereischt wordt.
IIIe Zang, vs 36, volgg. bl. 36, rl 14 v. b.
--De afgrond zag met onuitspreekbre smarten
Den vreê herrezen; maar 't vooruitgezicht getroost,
Voorspelt zy uit dien vreê 't verderf van Adams kroost.
Het verdient opmerking, hoe hier B. op het woord "Afgrond" het
vrouwelijk voornaamw. toepast, niet uit verzinning, zooals genoegzaam
blijkt uit den IVen Zang, vs 325; noch door gedachteverwisseling
met het woord "Hel"; maar omdat in het nederduitsch, daar waar de
persoonsverbeelding de woorden als belichaamt, zij bij voorkeur als
vrouwelijk verschijnen.
IIIe Zang, vs 37, bl. 36, rl 15, v. b.
--Maar 't vooruitgezicht getroost,
Voorspelt zy uit dien vreê 't verderf van Adams kroost.
De Hel, ofschoon voor het oogenblik gekweld door het denkbeeld van
vrede, neemt het aan, althans wat hare meer verziende leden aangaat:
in "'t vooruitgezicht getroost" op de gevolgen van dien vrede, als
kunnende deze leiden tot een meer algemeen verderf over het menschdom
te brengen dan uit den ontvlamden burgerkrijg te wachten was.
IIIe Zang, vs 53, bl. 36, rl 9 v. o.
--We ontmoeten u als lot- en lotgenoot.
Eigenaardige spreekwijze, om te kennen te geven; "als deelgenooten
van uw lot, zooals gij het van het onze zijt."
IIIe Zang, vs 95, bl. 37 rl 4 v. o.
't Is afgrond, waar de spijt een hel in 't hart doet branden.
De "Spijt" is hier het juiste woord om den gekrenkten trots over het,
verbanningsvonnis uit te drukken. Maar de laatste verzen dier rede
zijn eens duivels, niet van een verbannen Paradijsgeest, en doen te
kort aan het onderscheid, dat in de schildering dier verschillende
wezens moest bestaan.
IIIe Zang, vs. 255, bl. 42, rl 5 v. b.
Bezadigdheid en list zijn veiligst.--
Hier wordt de aanleg van den knoop des gedichts aangekondigd. De
Kaïnieten zullen door de Hel met "list" worden bestreden, daar zij
door getal en schranderheid de Reuzen te sterk zijn. Die list zal hun
Vorst, Segol, tot werktuig kiezen; die eerst, in zijn slaap "bekropen"
zal worden door de eerzucht van naar den hoogsten rang te staan:
(zie vs. 336) die daarna, "misleid" en "bedrogen", tot een verdrag met
de Reuzen zal toetreden, en "vervoerd", door de eerst hem ontroofde,
later teruggegeven Zilfa, het bondgenootschap zal sluiten, door de
Paradijsgeesten tot behoud van hun af komst bedacht, en dat door de
Hel in een gemeenschappelijken opstannd tegen God zal worden verkeerd.
IIIe Zang, vs. 255, bl. 42, rl. 5 v. b.
Bezadigdheid en list zijn veiligst. 'k Ken dat wapen.
Bekruip in vriendenschijn den vijand onder 't slapen;
Mislei; bedrieg; vervoer!
D. C. merkt te recht op, dat deze werkwoorden in geen gebiedende wijs
staan; maar dan moet ook een minder leesteeken na het woord "wapen"
staan, en geen uitroepingsteeken na "vervoer".
IIIe Zang, vs. 267, bl. 42, rl. 17 v. b.
't Belang der hel alleen verbiedt me, uw grootsche daden
Te smoren.--
Welke zijn die groote verdiensten van Sadrach (of Zardach), die de
leider der helsche vergadering, in tegenwoordigheid van de luisterende
Paradijsgeesten, niet openlijk durft uitspreken? De verleiding dier
Geesten zelven door de schoonheid der dochteren van Kaïn.
IIIe Zang, vs. 302, bl. 43, rl. 16 v. b.
't Gruwzaam kroost der list.
De Hellegeesten, gereed de Kaïnieten met list aan te randen,
storten zich op het dal, waar hun leger zich heeft nedergeslagen,
uit. Terwijl hun hoofd, Sadrach het aanstaande legerhoofd, Segol,
met een gewaande geestverschijning nadert, om hem aan te sporen,
dat hij zich tot opperhoofd opwerpe, wordt het leger door allerlei
schrikken (vs. 359-370) ontrust, die het vooreerst tot bijgeloovige
vrees stemmen, maar ook de aanstaande oorlogsgevaren aankondigen,
waarvan de indruk deze moet zijn, dat zij, op zelfbehoud bedacht,
zich aan Segol onderwerpen.
IIIe Zang, vs. 311, bl. 43, rl. 16 v. o.
Zijn schedel nokt en schudt als 't schuddend popellover.
Het komt mij niet onmogelijk voor dat B. hier geschreven heeft of
bedoelde te schrijven: "nokt en schokt". Immers versmaadt hij zulke
klankherhalingen niet; als b.v. in den IVen Zang, vs. 153: "knarst
en barst". De herhaling van hetzelfde woord bij het voorwerp dat men
vergelijkt en bij dat waaraan men de vergelijking ontleent, is niet
zeer aannemelijk; en men hoort, naar de lezing die wij voorsloegen,
nog beter den tred van het nauwlijks gevleeschde geraamte.
IIIe Zang, vs. 322, bl. 43, rl. 5 v. o.
--In Beth-ur had geboôn.
De vermelding van Beth-ur, als ik reeds elders deed opmerken, leidt
tot het vermoeden, dat het in de bedoeling des dichters lag een band
van bloedverwantschap te doen erkennen tusschen Segol en Elpine, mede
eene Kaïnietische (Z. I, vs. 438) en in haar wieg door de Reuzen uit
Beth-ur geroofd. Wat aangaat de betrekking van Segol tot Argostan,
geloof ik dat B. geen ander doel gehad heeft met de vermelding van dit
halve-broederschap der twee Kaïnietische opperhoofden, dan om Segol,
na den dood van Argostan, eene aanleiding te geven van in 't licht te
treden, zonder eenig recht ter opvolging te kunnen doen gelden, zoodat
de vrije volkskeuze bij zijne verheffing in haar zuivere gedaante
bewaard bleef. Zoo is de variante op vs. 454 van dit boek merkwaardig;
waar B. eerst Segol had doen zeggen, sprekende, ten aanhoore van het
leger, tot de strijdakst van Hanoch door Argostan gevoerd:
"'t Geen thands een mindre vuist, maar u het naast omsluit"
waarvoor hij in de plaats stelde:
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De ondergang der Eerste Wareld - 09
  • Parts
  • De ondergang der Eerste Wareld - 01
    Total number of words is 4482
    Total number of unique words is 1525
    36.6 of words are in the 2000 most common words
    52.0 of words are in the 5000 most common words
    60.0 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 02
    Total number of words is 4589
    Total number of unique words is 1887
    31.1 of words are in the 2000 most common words
    45.5 of words are in the 5000 most common words
    53.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 03
    Total number of words is 4684
    Total number of unique words is 1791
    30.2 of words are in the 2000 most common words
    44.1 of words are in the 5000 most common words
    51.7 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 04
    Total number of words is 4697
    Total number of unique words is 1777
    31.1 of words are in the 2000 most common words
    45.9 of words are in the 5000 most common words
    53.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 05
    Total number of words is 4739
    Total number of unique words is 1800
    29.2 of words are in the 2000 most common words
    45.1 of words are in the 5000 most common words
    52.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 06
    Total number of words is 4711
    Total number of unique words is 1770
    29.8 of words are in the 2000 most common words
    45.1 of words are in the 5000 most common words
    53.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 07
    Total number of words is 4742
    Total number of unique words is 1727
    30.8 of words are in the 2000 most common words
    44.8 of words are in the 5000 most common words
    52.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 08
    Total number of words is 4505
    Total number of unique words is 1484
    37.6 of words are in the 2000 most common words
    53.5 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 09
    Total number of words is 4509
    Total number of unique words is 1443
    39.5 of words are in the 2000 most common words
    55.9 of words are in the 5000 most common words
    63.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 10
    Total number of words is 4496
    Total number of unique words is 1444
    39.4 of words are in the 2000 most common words
    55.2 of words are in the 5000 most common words
    63.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De ondergang der Eerste Wareld - 11
    Total number of words is 3283
    Total number of unique words is 1208
    35.5 of words are in the 2000 most common words
    52.1 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.