De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 12

Total number of words is 5102
Total number of unique words is 1253
42.9 of words are in the 2000 most common words
56.9 of words are in the 5000 most common words
63.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
man, die myn hond geen bedroefde snoet kan zien zetten; maar of ik dat
Paar Vromen ook reis eventjes op het Schavot zou geholpen hebben! Ik
zou die bedriegers zo veel _smeert hem Keesje_ hebben laten geven; ik
zou er eensjes zo balsemiek hebben laten rossen, dat zy zouden geweten
hebben, wat het is _den ouden mensch te kruissigen_; zie ik word zo
satans nydig, om dat zulk varkenvolk de bybelsche woorden zo
misbruikt.
Maar nu moet ik u eens wat vragen: want zie, Juffrouw Willis, gy zyt
toch maar een _Moeder in Israel_. Wat denkt gy? fop ik my zelf, als ik
geloof, dat een vrouw van Tantes jaren, die zo een Briefje aan Saartje
kan schryven, om vergeving; die aan zo een kleuter verzoekt, om by my
een goed woord te doen, by my, die, zo als ik daar ga en sta, ook maar
een armen zondaar ben; dat zo een vrouw, laat zy zo fijn zyn als zy
wil, geen boos hart kan hebben? 't Is een malle kwezel, en zo gierig
als het Graf; maar zy kan zich nog bekeren; en ik zal haar ook al maar
helpen; zy zal in haar ouden dag geen gebrek hebben, nog in fatsoen
verminderen. Haar lekkere tant zal nog niet eens uitmoeten; want
Abraham Blankaart lust ook wel iets, dat goed smaakt. Zo dat ik maar
zeggen wil, dat ik niet kan begrijpen, hoe of 't Christelyk of mooglyk
is, dat myn kleuter zo pront haar geloof verstaat. Zy vergeeft haar
Tante alles van harten, wil haar helpen, haar bezoeken. Och! toen ik
dat hoorde, scheurde ik myn kamisool los; zo was ik aangedaan: ik kon
haast geen adem scheppen, en ik dankte God, om dat ik de Voogd van zo
een meisje mogt zyn.
Maar ik zou my zelf wel uitschelden voor al wat lelyk is, om dat ik
vrees, dat Saartje ziek is geworden van droefheid, over een
verduivelden Brief, dien ik haar geschreven heb. Zy ziet er zo naar
uit: de rozenwangetjes zyn geheel weg! Hoor, zy ziet er regt droevig
uit, maar wil het nog zo niet weten, dat goede Meisje. Ja! daar kryg
ik heel in Parys een Brief, vol met leugen en laster van Saartje, en
van Mevrouw Buigzaam; en dat Saartje zo aansprong, en dat Mevrouw
alles toeliet, en nog eene menigte lelyke dingen; zonder naam, moet gy
weten. Daar ga ik je, als zo een dolle Hartog, aan 't schryven, dat
het nergens naar leek: en nu hoor ik overal, dat Mevrouw Buigzaam de
deugd zelf, en myn Sarotje niets onbehoorlyks gedaan heeft. Zie, ik
ben zo satans nydig, en zo ik uitvind wie my zo by myn neus gehad
heeft, dan zult gy er van horen: konkels zullen er zwaaijen.
Hoe ouwer ik word, hoe meer ik zie, dat men de deugd by de vrouwen
moet zoeken. Ja, van die Juffrouw moest ik u nu nog vertellen, die by
Tante zat. Zy hiet, zo als ik hoorde, Styntje Doorzicht; zy was heel
stemmigjes gekleet; een Samaartje, met spelden-kopjes, op een wit
grondje aan; een zedig Kuifmutsje op, daar het bakkesje van een
Heiligje uitkeek: net _Moeder Maria_, zo als ik haar in de Paapsche
Kerken heb geschildert gezien. Dat lieve mensch sprak zo waaragtig
vroom, zy betoonde zo veel eerbied voor God, zo veel liefde tot den
Naasten, zy gaf Zanne zulk een goeden raad, zy was zo minzaam, dat ik,
met myn armen over elkander geslagen, haar aanhoorde, en dagt: zie
daar eenen van die vromen, zo als God maar een om de honderd jaren
zendt, om ons te leren, hoe verre wy het evel brengen kunnen, als het
ons maar recht ernst is. Zie daar, Juffrouw Willis, nu ben ik een man,
die met een Domine wel eens over een Kapitteltje harwar, maar ik was
stom; zo sprak dat brave Styntje Doorzicht. Eindlyk sprak ik eens
recht myn hart uit, en ik drukte haar de hand. _Myn Heer, gy zyt een
Zoon van den vromen Aartsvader Abraham; gy wandelt voor Gods
aangezichte, en zyt oprecht; een vroom Israeliet, in wien geen bedrog
is_. Och Juffrouw! zei ik, dat ik het wel meen, dat is waar, maar ik
ben van jongs af in veel slommer[2] geweest, ik heb veel gereist en
getrokken, en vele Voogdyschappen gehad. Ik zeg dikwyls, Abraham
Blankaart, Vriend, jy zult veel vergeving nodig hebben, heb toch veel
lief, man! En zo ging ik daar van daan, zo gesticht, of ik in de Kerk
geweest was. En zou een mensch geen struiken uit den grond vloeken,
als hy bedenkt, dat, om een deel Huichelaars, Benjamins en Slimpslampen,
zulke vrome Godvreezende menschen beschimt en versmaat worden. Ik
geloof waaragtig, dat als de Apostel Paulus (Paulus is _myn_ man,
weetje, en Salomon die van Saartje), als Paulus nu leefde en Styntje
Doorzicht gekent hadt, hy haar als zyn wyf zoude omleiden, 't Is nu zo
moeilyk niet, moet je weten, om een goed Christen te zyn, als toen de
man zei, _dat niet te trouwen beter was_; en ik verzoek Juffrouw Willis,
dat gy daar eens op let. Ja, zo eene Styntje zou eene Martelares
geworden zyn. Lieve God! wat zullen toch zulke misselyke stoethaspels
van mannen, zo als ik er een ben, in den Hemel bedroeft afsteken bij zo
een Styntje, by u, by Mevrouw Buigzaam en by Saartjes Moeder! Nu, ik
meen myn ziel eens braaf onderhanden te nemen, haar eens terdeeg _mores
te leren_: o, mogt het onder uw oog geschieden; gy verstaat my immers
wel! ik wensch nog eens uw man te worden.--Nu--_is het er uit_. Zeg nu
wat gy wilt: _'t is er uit_.
Duizend groetenissen van Saartje aan u, en aan uwe Dochter. Willem eet
alle middag by my. Ik ben
Uw nederige Dienaar,
ABRAHAM BLANKAART.
Noten:
[1] Hij is "gehard".
[2] Beslommeringen.


HONDERD-ZEVEN EN VEERTIGSTE BRIEF.--Hendrik aan Cornelis: hij is in
de wolken: _vader heeft_ Sara _aan_ Blankaart gevraagd voor 'm--en: _de
lasterbrief was van_ Cornelia Hartog!--dat komt uit door Rien du Tout.

HONDERD-ACHT EN VEERTIGSTE BRIEF.--Willem Willis _is heusch verliefd
op Aletta_; Sara behandelt hem als broer.


HONDERD-NEGEN EN VEERTIGSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE SPILGOED.

_Mevrouw, zeer waarde Vriendin!_
Al waart gy nu, menschlyker wys gesproken, zoo heilig als een Engel;
(en dat, geloof ik voor my, zyt gy ook maar;) en al wierdt gy ook van
zeven duizend legioenen van Duivelen gelastert, dan zoudt gy evenwel
nog wel zekerlyk zo veel van den mensch hebben, als Moeder Eva, voor
zy zo lelyk bedrogen wierdt, hadt: kort gezeit, gy zoudt nog wel wat
nieuwsgierig vallen? want vrouwtjes zyn toch niet anders. Ik loop, en
draaf, en klungel daar zo alle daag aan uw huis, puur als of ik naar
u uit vryen kwam; maar dat is zo niet; zulk een fraaije Dame kan in
Abraham Blankaarts pot niet. En 't is of ik nu maar te Amsterdam ben,
om myn tyd met manden uit te dragen: om fiolen te laten zorgen. Zo dat
ik maar zeggen wil, dat ik alle daag aan uw huis kom, om met u eens
alleen te spreken: maar ik heb zo veel te horen, te kyken en te gapen,
en zo myn spikkelatie met die drie Nufjes van meisjes, die, de een
voor, de andre na, in en uit kwispelen en kissebissen; en dan moet ik
er de vreugd in maken, en er zo eens wat mee dollen; en dan zit gy
daar als _de Roze van Saron_ in 't midden, sprekende, onderrichtende,
goedkeurende, minzaam ziende. o Mevrouw, ik wou, dat onze Schilder
Troost nog leefde; ik liet die groupe schilderen, om er myn
Familiestuk van te maken, mits dat ik er ook in mogt, met Snap zo by
me. En zie daar! dan is de tyd om; en ik heb zelf vergeten, dat ik om
u te spreken gekomen ben.
't Is een regenachtige dag. Ik zei, wel heeft Abraham Blankaart er
niet den hooi[1] van, om al weer daar heen te laveren, en myn tyd te
vermallen met die Meisjes? Ik zal t'huis blyven, en schryven 't geen
ik toch aan Mevrouw niet kan vertellen, en Sarot mag er niets van
weten; 't is zulk een olyk platje!
Dat die zuurkyk[2] weg is, is goed: 't is een verdort gemeen stukje,
voor een fatsoenlyke Juffrouw; maar ik schrijf niet graag over slegte
menschen; ik word dan maar nydig en bedroeft.
Om dan myn vertelling te beginnen; want nu weet gy nog zo veel als
gisteren: zo dat ik maar alleen dit zeggen wou! Daar heb ik een bezoek
gehad van den Agter-agter-klein-agter-Zoon van Marten Luters ouden
vriend, Casper Edeling, van Jan Edeling! en wy hebben te saam over het
Geloof, en de zoete Meisjes, eens heldertjes gebakkeleit. Hij wagtte
my in myn zydkamer. "Zo, Marten-Broer, zei ik, welkom."--Uw Dienaar,
myn "Heer Blankaart;" en hy keek, of schoppenboer ook nog van zyn
Familie was; zo, dagt ik, dat zyn de oude grillen. Ik zei des, wel
fraai buigende, dat ik toch beter ken dan zo een oude podagrist: "Uw
dienaar, myn Heer Edeling;" en ik gaf hem een fauteuil. Dus begon hy,
terwyl hy de glazen uitkeek. (_Ik, niet lui, ging over 't horretje
gluren; ja, zo moet men met die wonderlyke menschen, omgaan, of zy
denken, dat de Drommel hun niet wys genoeg is_.)
_Edeling_. Nu, daar is myn Zoon Hendrik dan verlieft op uwe Pupil. Hy
ziet er uit, of hy uit een belegerde stad komt, en mymert, en zwygt,
en ik heb gister het eens op hairen en snaren gezet, maar 't is of ik
met myn kop door dien muur wil: en hy wist my nog een hope te zeggen:
die eigenwyze jongens! Ik ben ook moeilyk[3] op hem.--Gy zegt niets?
_Ik_. Wat heb ik met uw en uw Zoons gemor te doen? Ik zie niet, waarom
ik iets zeggen zou. 't Raakt my niet; en ik _wil_ my er niet mee
bemoeijen.
_Hy_. Wat! raakt het u niet? En dat de jongen knapen zo met het Geloof
omspringen? Ei zeker, zou ik myn huis tot een Noachs-Ark, of een
Remonstrantsche Kerk maken?
_Ik_. Wel, hoe satan heb ik het? Heb je niet uitgeslapen? of maalt je
de geest? Nog eens, wat bruit my uw gekibbel met uw Zoon?
_Hy_. Wel, hy wil Juffrouw Burgerhart hebben, al is zy gereformeert.
-Ik_. Wel, ik wil haar niet geven in eene Familie, die haar niet met
liefde en achting ontfangt.
_Hy_. Wat moet ik dan doen?
_Ik_. Dat's _uw_ zaak. Gy zyt Vader. Uw gezag zal zeker met verstand
gepaart gaan.
_Hy_. En daar is nu myn Zwager, de Pastoor Redelyk, die praat even
eens als gy, en zyn Vrouw ook.
_Ik_. Nu, als je my niets anders te vertellen hebt, kon je de moeite
wel gespaart hebben, om by my te komen. Hoe ik over den Godsdienst
denk, weet gy. Wilt gy geene Gereformeerde vrouw aan Hendrik geven;
wat geef _ik_ daaroem?
_Hy_. Wel, waaroem laten wy onze kinderen dan yder in onze Kerk
opbrengen, en hun geloof leren, by Kategizeermeesters van onze eigen
Leer?
_Ik_. Om dat wy--laat ik zwygen! Hoor, Paulus is myn man. Wat zeit
die? _Onderzoek de schriften_. Dat klinkt u wat anders voor den snoet,
dan _zyn Geloof te laten leren_. Weetje wat, Jan Edeling? daar is nog
maar te veel _Papery_ onder de Protestantsche Christenen. Wy razen en
duiveljagen tegen den _Antichrist_, tegen _den Gog_ en _den Magog_,
tegen den _Paus_; en ydere Domine wil Paus zyn in zyn Kerk, en ydere
Vader Heilige Vader in zyn huis zyn. Kom aan! daar is uw Zwager (ei,
ik wist dat niet, is hy uw Zwager?) Redelyk; wel, die vrome wyze man,
zegt gy zelf, dat net denkt als ik; zo dat, ik hoef my dat niet te
schamen. Hoor, jou geloof is een enkel _toeval_; want je hebt er
magtig veel toe gedaan, hebje niet? om van Lutersche Ouders geboren te
willen worden. Wel, Jan Edeling, Jan Edeling, 't lykt nergens na: maar
dat gy uw braven Zoon, als zo een regte Nero, niemands-Vriend, van
liefde kunt zien sterven, om een deugdzaam meisje--op myn ziel, (_en
ik sloeg op de tafel_,) uw geloof is 't regte geloof niet!
_Hy_. Hoor, Abraham Blankaart, ik zou met al myn hart u om het Meisje
voor myn Heintje verzoeken, was zy van zyn Geloof.
_Ik_. Wel, ik wed om een Visje, dat zy van zyn Geloof is.
_Hy_. Hoe? wat? heeft zy dan haar Kerk verzaakt, en dat om een man?
_Ik_. Noch 't een noch 't ander; en evenwel ik wed met u. Zie, zy zyn
het immers daar in eens, en dat's wel een fondamenteel stuk van
eenigheid, dat zy met elkander gelukkig kunnen zyn, en dat gy het hen
maken kunt. (_Hy gaf my zo een knorrige meesmuil; en toen begon hy
weer op nieuw te zagen, en van 't Geloof, en van elk in zyn Kerk, dat
my 't bloed zo al wat begon te krieuwelen_.)
_Ik_. Nu wil ik in myn huis niet langer dat gegons verdragen. Gy zoudt
beter doen, als gy eens een Kapitteltje in Sint Jan las: die brave
Apostel zal het u zoo ouwerwets zeggen, dat gy wel voelen zult, waar
de wind van daan komt. Maar ja, de Bybel daar leest men niet in, dat
klungelt en sjouwt met Huispostillen, en Uitleggingen, die geen pyp
tabak waart zyn: en Gods heilig dierbaar woord, dat ligt, met zilveren
sloten, in het beste vertrek daar braspenningen te zweten. (_Hy
lachte_.)
_Hy_. Daar is myn hand, Brammetje; jy bent toch een man, die my lykt.
Ik moet nu myn hele les leren. Hoe moet ik dan met myn jongens leven?
want ik heb nog ergens zo een suppliant in de wyde waereld.
_Ik_. Wel, als ik zulke jongens had, en zy hadden liefde voor brave
meisjes van de Protestantsche Kerk, en zy verzogten my, om haar te
mogen hebben, wel, dan zou ik zeggen: ziet; Kinderen, dat staat my
bestig aan. Ik zal zien, dat ik elk zyn Vryster bezorg, en je allebei
in goeden doen stellen, om wat te beginnen; en dan zou ik met myn
jongens eens op 't goed succes drinken, en door myn gang lopen
tierelieren, als of ik zelf nog maar twintig jaar waar. Hoor, Jan
Edeling, dan zult gy vreugd en genoegen hebben, en je kunt voor je
dood nog Grootvader van een kleine kabauter of agt wezen.
_Hy_. Gy hebt gelyk! Ik verzoek u dan om het Huwlyk; en als ik het
zeg, meen ik het waaragtig. 't Zal my tot eer zyn, Juffrouw Burgerhart
myne Dochter te mogen noemen. Zal hy ze hebben?
_Ik_. Met al myn hart; en ik hoop, dat zo uw andre Zoon ook maar een
braaf deugdzaam meisje kiest, dat gy dan ook even redelyk zult zyn.
_Hy_. Zie, Bram, zo ben ik nu ook weer, als ik iets doe, doe ik het
terdeeg; ik hou niet van dat krummelwerkje. Hoor, _als ik over den
hond kan, kan ik ook over den staart_. Als Cornelis het wel maakt,
en hy een ordentelyk meisje wil, gierigheid daar aan heb ik my nooit
bezondigt; ik wil maar baas zyn, en gelyk hebben.
_Ik_. En juist daarom hebt gy geen oogvol recht op iemands hart;
alles, wat men, als men van u afhangt, doen kan, is bang voor u te
zyn.
_Hy_. Gy hebt waarlyk gelyk: maar ik zal zien, dat ik dien _ouden
Adam_ er uitramei.
_Ik_. Dan zult gy de beste man van de Waereld zyn; en myn Meisje zal
geen der minsten zyn, die u 't leven aangenaam zal maken. Nu zult gy
eerst gaan ondervinden, hoe gelukkig men is, als men de _beminde_
Vader is van brave kinderen.
_Hy_. Ik heb meer voor myne kinderen gedaan dan duizend Vaders doen;
ik heb nagt en dag gewerkt voor hen, ik gaf altyd in de ruimte....
_Ik_. (_hem in de rede vallende_.) En met dit al, gy zyt wel
gehoorzaamt, wel geeerbiedigt, maar ik vrees, dat uw eigen kinderen
u niet beminnen, zo als zy u zouden bemint hebben, als gy wat min van
het meesteragtige, en wat meer van het Vaderlyke getoont hadt.
Na nog wat pratens ging Marten Neef heen, zo wel gehumeurt, en zo
zagt, als hy zeker nog nooit, zedert hy alleen gaan kon, geweest is!
Waarlyk, 't is een goed eerlyk allerbest man; maar omtrent zyn vrouw
en kinderen was hy, en dat alleen uit grilligheid, een regte
_Bullebak_.
Dat zit daar heel gek, en wel dubbel gek met Tante. Dat Janrap heeft
haar tot op 't gebeente uitgemergelt. Maar myne kleuter spreekt zo ten
goeden, en verzoekt zelf, om uit haar geld Tante wat te ondersteunen,
dat het een lust is om te zien. Ik ben daar eens by die beste vrome
Styntje geweest, (ja, ik leef onder en boven den grond!) en ben met
haar overeen gekomen, dat zy Tante in huis zal nemen, en onder haar
bestuur, vatje het? en dat ik het met haar wel maken zou. Maar ik wil
dat voor het ouwe wyf niet weten; wel, wat hoeft dat? Die allerliefste
vrome ziel zal myn Saartje eens bezoeken, zo een zin heeft zy in 't
meisje.
En nu moet ik u eens aanspreken, want gy zyt _het Vrouwtje van
Thecoa_,[4] uit den Bybel. Ik wou u eens vragen, of Juffrouw Letje
t'avond of morgen niet een goede vrouw voor Willis zyn zoude? of zyn
er al Kapers op de Kust? Het meisje komt my zo wel voor, en ik zie
heel wel, dat zy ook by u twee witte voetjes heeft; en dat zou zy niet
hebben, zo zy geen goed jong kind was; en myn Saar houdt zo kragtig
veel van haar. Nu, denk er eens aan: ik zou dat graag zien. Haar Broer
heb ik gekent als het olykste Salet-rekeltje, dat er op Gods aardbodem
was, maar hy wordt een heel ander mensch: ik ben ook zyn vriend; doch
Edeling, die my zegt, dat hy het beste hart van de waereld heeft, en
zo goedaartig is als een kind, heeft voor, hem een beter bestaan te
bezorgen.--Ja, ik wou wel wat zeggen, maar het wil er niet uit;
evenwel het deedt my zo goed, toen ik het hoorde, dat myne oogen
overliepen! Ik kan 't niet zwygen. Hy is het, die aan Edeling uwe
verlegenheid, door een ryken schacheraar u veroorzaakt, vertrouwde[5],
er by voegende: "Myn Heer, ik heb geen geld, anders zou ik of Letje
het al afgemaakt hebben; maar zeg het de brave vrouw nooit, dat ik het
ben, die u dit zeide:" en hy sprak van u, als of gy zyne Moeder waart.
Moet zo een jongen geen goede gronden hebben? Moet hy niet beloont
worden? Wat zegt gy? Nu schei ik uit, en ben
Uwe oprechtste Vriend,
ABRAHAM BLANKAART.

Noten:
[1] Meer dan genoeg.
[2] Cornelia Hartog.
[3] Boos.
[4] Stad bij Bethlehem. Joz. XV.
[5] Vertelde.


HONDERD-VYFTIGSTE BRIEF.
DE HEER R. AAN DEN HEER G.

_Broeder Lichtmis!_
Razent, woedent, helsch kwaadaartig over myne mislukte onderneming! In
myne eigen strikken gevangen! Maar wie kon denken, dat er een Burger-
meisje in de waereld was, die een man, zo als ik ben, tegenstand zou
bieden? Wat moet ik denken; zou er waaragtig zo iets zyn, dat deugd
genaamt wordt? Ei, wisjewasjes! Kinderlyke vooroordelen; dat is 't al,
en anders is 't niets. Nooit heb ik my zo misrekent! En niets dan schrik
kan my haar bezorgt hebben. Zie daar! daar raken de Harddravers met een
poot of drie in een der leizels, die ik bevolen had optestrikken, om
toch gereet te zyn, zo dra zy besloot my te volgen. Er was niemand op de
plaats dan de Tuinvent. Ik moest helpen of myn beste Paarden verliezen.
Ik sluit de schone meid in de kamer, verzekert, dat zy myne gevangene
moest blyven. En in dien tyd, dat ik in den stal ben, is zy 't ontsnapt.
't Is my volstrekt onbegrypelyk, want er was niemand op de Plaats dan
de kerel en ik. Ik kom weer, doe de deur open, vind haar niet, sta als
een driedubbele gek, loop het huis uit, raas, stampvoet, vlieg by Kryn
in huis; alles vergeefsch; loop naar 't Hek; ja, 't Hek was open, en ik
begreep, dat het niet voor my geraden was, haar na te zetten. Waar zy
belant is, weet de Drommel; doch het scheen my hoognodig, om, vroeg in
den morgen, weg te ryden; ik ging naar Utrecht, en van daar op Arnhem;
thans ben ik op Pruisischen bodem, en laat my ligt Hofraad maken; 't
kan te pas komen. Hoort gy niets? Alles zou ik nog vergeten kunnen,
maar ik bemin haar tot myn straf. Dit maakt my dol op my zelf, en met
dit al, het is niet anders.
Als gy niets beters te doen hebt, kom dan by my, en breng Philips
mede, op dat ik ten minsten een paar guiten heb, op wie ik al het
onweer myner gehoonde en van liefde gemartelde ziel vryelyk mag
uitgieten.
T. T.
R.


HONDERD-EEN EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Wed. Willis laat Blankaart _een
blauwtje loopen_.

HONDERD-TWEE EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Hendrik schrijft Sara een solide
liefdesbrief.

HONDERD-DRIE EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Sara antwoordt hem niet minder
degelijk; _er ligt haar nog iets op 't hart; ze denkt dat_ Hendrik
_nog niets weet van 't geval met_ R., maar uit de Honderd-vier en
vijftigste brief blijkt dat hij alles wist.

HONDERD-VIJF EN VIJFTIGSTE BRIEF.--Anna Willis noemt haar verloofde
Smit "waarde vriend"--deelt hem de _officieele verloving mee_ van Sara
en Hendrik. Blankaart was zeer ontroerd, doch lachtte zijn tranen weg.


HONDERD-ZES EN VYFTIGSTE BRIEF.
DE HEER HENDRIK EDELING AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART.

_Myne Tederbeminde!_
Ik kan my zelf het genoegen niet onthouden, om te schryven, in die
droefgeestige uuren, dat ik uw gezelschap moet missen. Ik weet, myne
Liefde, dat de Betaamlykheid my de wet stellen moet; dat ik myne
affaire moet benyveren, en voldoen aan die onderscheiden pligten, die
ik voor my te doen vinde: ik kan u des maar weinige uuren 's daags
zien. Al den tyd, dien ik kan uitsparen, gebruik ik echter om aan u
te schryven.
Gy hebt u dan met welberadenheid aan my verbonden, en, schoon de
gelukkige dag nog niet bepaalt is, zo hoop ik, dat hy nu haast zal
aanbreken; iets, waarom ik vurig bid.
Myn waarde Vader, die myn geen woord gezegt heeft van zyn voornemen,
om u te komen zien, verhaalde my onder het avondeeten, dat hy by u
geweest waar, om u veel zegen te wenschen met uwe Verjaring. "Zie,
Hendrik, zei hy, 't is een aartig meisje, maar 't is of zy bang van my
is. Zy was wel beleeft en vriendlyk, maar toch zo niet, als zy tegen
haren Voogd (die er ook inkwam,) zich gedraagt: en dat spyt my; want
ik meen het kind wel te doen; jammer, duizend jammer! dat zy niet van
ons Geloof is."
_Ik_. Juffrouw Burgerhart zal, zo dra zy weet, dat gy vriendelyke
gemeenzaamheid niet voor kleinachting in jonge menschen aanziet, u
zeker zo behandelen, als gy wenschen kunt.
_Hy_. Wel, dat's al een raar Compliment, Hendrik. Ben ik dan zo een
Niemands vriend, dat de jonge lieden voor my vrezen? dat zou my
spyten!
_Ik_. Myn waarde Vader, trek er toch dit gevolg niet uit! Gy weet, hoe
pligtmatig ik altoos omtrent u gehandelt heb, en den Hemel dank voor
den braven Vader, dien hy my gaf.
_Hy_. Ja, ik zie zelf wel, dat ik zo niet ben als uw Oom Redelyk, of
als Blankaart, maar dat is zo myn humeur. Nu, zal 't haast lukken?
Wanneer gaat het Huwlyk aan?
_Ik_. Zo dra wy een huis hebben, denk ik.
_Hy_. Wel, is dat de zwarigheid? wagt, met je Vrouw, de occasie hier
by my af: of wil zy niet by zo een knorrig man zo lang komen inwonen?
_Ik_. Daar is geen woord over gesproken; maar ik ben wel verzekert,
dat myn aanstaande Vrouw over haar Mans Vader dus onheusch niet zal
oordelen; en ik bedank u by voorraad allerhartlykst voor deeze
aanbieding.
_Hy_. Waar is uw Broeder Cornelis?
_Ik_. Die eet by den Heer Blankaart.
_Hy_. Wel is 't waar! alle jonge lui zyn even gaarn by hem; maar 't is
ook de beste, de braafste man van de waereld. Hy heeft my ook al zo
eens aan 't oor geweest over uw Broer.
_Ik_. Ja, myn lieve Vader! Keesje heeft, toen hy te Leiden studeerde,
eene Juffrouw leren kennen, die hem boven alle behaagde; en dewyl de
Heer Blankaart die familie kent, en roemt, zoo is 't niet vreemt, dat
hy een woord voor myn Broer gesproken heeft: zy is niet ryk....
_Hy-. (_my in de reden vallende_.) Ben ik dan een gierige schrok? Heb
ik ooit op geld gezien? Als 't anders wel is, zal dat wel gaan; maar
al weer niet van myn Geloof, denk ik?
_Ik_. Dit weet ik met geen zekerheid: de Heer Blankaart zal u alles
wel berichten.
_Hy_. Nu, 't is nog zo verre niet. Hy moet eerst wat praktyk hebben.
Ik hoop, dat hy die zaak op het Oostindische Huis, voor Mevrouw
Buigzaam, maar wel en spoedig zal afdoen: zo hy zich ooit met slegte
zaken bemoeit, onterf ik hem; geen schelmen in myne Familie, zou ik
hopen: dan nog liever Gereformeerde meisjes tot Schoondochters!
Zie daar de kaart van 't land, myne Liefde, indien gy den braven man
weder mogt ontmoeten. Hy zal u zeer lief hebben, maar het u nooit
zeggen; hy zal u overhopen met presenten, en zien of hy op u keef:
Beter hart dan het zyne is er niet.
Myn Broer praat bykans zo veel van u als van zyn meisje, en houdt niet
op van te zeggen, dat gy, uit alle meisjes, juist die geene zyt, die
my gelukkig kan maken.
Nu zal ik u verslag doen van myn Bezoek by den Warmoezier. Ik ging er
deezen namiddag heen. De vrouw was bezig met groenten te wassen,
geholpen door een jongen knaap; de man was in den Tuin.
_Ik_. Goejen dag Aaltje-buur, hoe gaat het al?
_Zy_. (_Zeer verwonderd opkykende_.) Heel wel, myn Heer, maar ik ken u
niet!
_Ik_. Gy kent evenwel, denk ik, eene jonge Juffrouw, die gy een dienst
gedaan hebt, welke ik moet trachten te belonen? Is dat uw Zoon,
Pieter?
_Zy_. Ja myn Heer, dat's Pieter; en dat is myn man, die daar zo druk
bezig is.
_Ik_. Myne goede vrouw, zo 't u gelegen komt, wilde ik u wel eens
spreken.
_Zy_. Als 't je belieft, myn Heer. (_Zy ging met my onder een zwaren
Olmenboom op een Bank zitten, die wat van 't huis afstondt_.)
_Ik_. Vrouw, gy hebt, door die jonge Juffrouw in huis te nemen, en
veilig in de stad te bezorgen, my een dienst gedaan, dien ik u niet
kan belonen; doch ik zal u echter myne erkentenis bewyzen.
_Zy-. Wel, myn Heer! wel, myn Heer! dat is al dubbelt en dubbelt wel:
die zoete Juffrouw heeft my vier gouwen Dukaten, en myn Zoon nog een
gegeven; dat waarlyk veels te veel was. En wie, al was hy een Heiden
of een Turk, zou zo een aller liefst jong mensch niet in huis genomen
hebben, in zo een droevige omstandigheid? Wil ik u wat zeggen, myn
Heer? al had ik geen rooije duit gekregen, ik zou 't even lief gedaan
hebben; ik heb ook kinderen; en hoe bly zou ik zyn, als myne kinderen
ook in nood en verlegenheid brave menschen vonden! maar die ondeugende
R. zal zyn loon wel krygen.
_Ik_. Gy spreekt wel; gy verdient achting. Maar zou ik dat lieve
Klaartje ook niet eens kunnen zien? gy ziet, ik weet van de geheimen.
_Zy_. (_Zy lachte_.) Pieter toe, ga eens even by Kryn-Baas, en vraag,
of Klaartje hier niet eens kan komen; maar je moet niets van dezen
Heer zeggen. (_Pieter ging op een draf, en in een kwartier kwam hy met
Klaartje te rug_.)
_Ik_. Wel, dag schoon kind, ik moet u de groetenis doen van zekere
jonge Juffrouw, die zeer verlangt om u eens by haar te zien.
_Klaartje_. Zo, myn Heer; wel, ik zou gaarn eens gekomen zyn, maar ik
durfde niet om myn Vader; die moet er niet agterkomen, of 't zou er
bedroefd uitzien. 't Heerschap jaagde hem heen', en wat zouden wy dan?
_Ik_. Gy hebt gelyk. (_Onderwyl was Moeder haar Man gaan roepen, die
ook nu by ons kwam; een ordentelyk man, dunkt my_).
_Zy_. Zie, myn Heer, ik heb Vader zo eens een woord gezeit, maar hem
dunkt ook, dat wy wel zes-dubbelt beloont zyn.
_Hy_. Ja, dat denk ik, en zo ik de zonde niet ontzag, ik zou zo een
deugeniet, zo een verleider van jonge meisjes kunnen kloppen, dat hy
't opstaan vergat; dat zou ik! (_en hy zette zyn hoed in de oogen_.)
_Ik_. Hy en zyn soort verdienen niet beter, maar laten wy van wat
anders praten: deeze jonge vrienden zyn Vryster en Vryer?
_Pieter_. Ja, myn Heer, met God en met eeren, en ik heb haar ook
miserabel lief, ook Klaartje? (_Klaartje kreeg een kleurtje en
zweeg_).
_Ik_. En waarom gaat het Huwlyk niet voort?
_Klaartje_. Dat geloof ik, myn Heer, ik heb maar twee-honderd guldens
voor Moeders erf, en Albert-Baas kan niet mee geven; de menschen
hebben zeven kinders, en men kan zonder geld niets beginnen.
_Ik_. Wel, Albert-Baas, als de jonge lui nu in staat waren om zich te
redden, zou het dan wel zyn.
_Hy_. Dubbelt wel, want wy houwen maar elendig veul van Klaartje; ook
Wyf?
_Ik_. Wel, kom aan. Zie naar gelegenheid uit, en als je op je slag
bent, laat het my dan weten: zie, hier is een beurs, daar genoeg in
zal zyn om te beginnen: daar, Moeder doe jy uitdeling, en geef er zo
veel van als gy goed vindt: gy zyt allen hupsche menschen.
De vrouw was verstomt, de man keek of hy zei: "droom ik, of waak ik?"
en Pieter omhelsde zyn meisje, uitschreeuwende; "nou ben je evel de
myne, nou word ik jou man;" en hy kuschte haar, of hy haar wou
opeeten. Nou, zei hy, ik ben op dien Heer "niet jaloersch, geef hem
een zoen voor zyn goedheid." Zy deedt zo, met een ware eenvoudigheid,
die my aandeedt. Na nog wat pratens, ging ik te rug, en kwam maar
juist van pas binnen.
Ik twyfel niet, myne Liefde, of gy zult te vreden zyn met myne wyze
van doen. o Wat vindt men schone karakters onder zulke gemene lieden!
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 13
  • Parts
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 01
    Total number of words is 4552
    Total number of unique words is 1567
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    53.7 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 02
    Total number of words is 4862
    Total number of unique words is 1434
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.4 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 03
    Total number of words is 4918
    Total number of unique words is 1446
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 04
    Total number of words is 4816
    Total number of unique words is 1444
    40.9 of words are in the 2000 most common words
    54.9 of words are in the 5000 most common words
    62.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 05
    Total number of words is 4942
    Total number of unique words is 1374
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 06
    Total number of words is 4972
    Total number of unique words is 1338
    42.4 of words are in the 2000 most common words
    57.0 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 07
    Total number of words is 4870
    Total number of unique words is 1398
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 08
    Total number of words is 4705
    Total number of unique words is 1267
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    58.9 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 09
    Total number of words is 4902
    Total number of unique words is 1231
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    67.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 10
    Total number of words is 4989
    Total number of unique words is 1339
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 11
    Total number of words is 5222
    Total number of unique words is 1322
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    58.9 of words are in the 5000 most common words
    65.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 12
    Total number of words is 5102
    Total number of unique words is 1253
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    63.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 13
    Total number of words is 4996
    Total number of unique words is 1359
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.4 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 14
    Total number of words is 3750
    Total number of unique words is 1068
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    60.7 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.