De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 10

Total number of words is 4989
Total number of unique words is 1339
42.3 of words are in the 2000 most common words
56.6 of words are in the 5000 most common words
62.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.

[1] Vleiend.
[2] Ontstemd.
[3] Tenminste.


HONDERD-DRIE EN TWINTIGSTE BRIEF.
DE HEER R. AAN DEN HEER G.

_Vriend Jan!_
Uit is de klugt! de myne--de myne is zy, moet, zal zy zyn. o! Dat lief
Bekje! En hadt gy waarlyk zin om den _Hortus Medicus_ te zien? Nu,
Schat, gy zult veel meer zien; of ik verdien voor schelm uit het
Regiment Ligtmissen gejaagt te worden. En kon Mevrouw Buigzaam niet om
huisselyke zaken? o Ik heb achting voor _huishoudende Vrouwen_; gy doet
wel, schone Weduw!
Bezorg, dat morgen voor den middag myn Fargon en de harddravers, _Kwast_
en _Bles_, gereet zyn, om naar buiten, doch langs een omweg te ryden.
Hou u daar van daan: ik heb u niet noodig; zeg alleen aan den Tuinbaas,
_dat ik met een meisje kom_, dan weet hy genoeg. Hy moet my niet kennen
voor 't nodig is; en dan zal ik hem dat wel beduiden. Hy is een gaauwe
Kerel; hy moet maar niet weten, dat deeze Dame geen maitres van my is;
want hy babbelt dan maar weer van zyn conscientie; en, schoon ik op geen
hand vol ducaten zie, als ik wellust kopen wil, zo hoef ik hem echter
niet te vroeg ryk te maken. Ik zal Buiten zyn tegen vyf uuren, of half
zes: de Fargon[1] moet in 't koetshuis, en de Paarden moeten, zo als zy
van voor 't rytuig komen, op stal gezet worden. Ik zal de rest wel
schikken. Philips moet maar te rug gaan.
Onthou myn orders wel. Daar! daar hebt gy vyftig ducaten, om uw schulden
van eer te betalen. Ik ben flaauw van vreugd. Zo een meisje; zo een engel;
zo rein als een Kind; zo onkundig van haar gevaar; die niet eens vermoedt,
dat ik de Belsebub ben, die het op haar bederf toelegt! want trouwen,
Liefstetje, daar kan ik niet aan doen. Zie; zo praat ik al in en met my
zelf.
R.

Noot:
[1] Fourgon? Hier: gesloten wagen.


HONDERD-VIER EN TWINTIGSTE BRIEF.--Zuzanna Hofland aan Sara: Benjamin
en Slimpslamp _zijn er met bijna al haar geld van door_! Ze vraagt
vergiffenis aan Sara en voorspraak bij Blankaart.

HONDERD-VIJF EN TWINTIGSTE BRIEF.--Sara _vergeeft alles en belooft
voorspraak_. Zal zelf komen.

HONDERD-ZES EN TWINTIGSTE BRIEF.--Hendrik aan Cornelis: Saartje is
zoek! _Ze is met_ R. _uitgegaan en niet teruggekeerd_. Ze wachtten op
haar den dag, den nacht, in doodelijke spanning; eindelijk, _om vijf
uur, daar is_ Sara. O, o!--die vreeselijke R! Gelukkig Saartje _is
ongedeerd gebleven maar heelemaal overstuur_. Hendrik is er zelf ziek
van!


HONDERD-ZEVEN EN TWINTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW ZUZANNA HOFLAND AAN MEJUFFROUW STYNTJE DOORZICHT.

_Lieve Vriendinne!_
Ik ben te beschaamt, om je onder de oogen te komen, daarom schryf ik u
deezen Brief. Och! ik ben een verloren menschje! Had ik toch naar je
gehoort; maar, wat zal ik zeggen? Ik geloof, dat myne zonden my alle
deeze elenden hebben op myn hoofd gehaald, och ja! Ik was recht
toornigjes op u, toen gy laatst by my waart: want ik meende, dat je zo
niet tot het diepste van ons wegje waart doorgekropen; dat het allegaar
zoo maar stukwerk was, om dat je zo weinig zin hadt aan Broeder Benjamin.
Wat heb ik my voor den Here vernedert, om dat ik eenigen agterdogt omtrent
dien Huichelaar plaats gaf! 't is een Belials-kind, een uitgepleisterd
graf, van binnen vol stank en doodsbeenderen. En zy is eene Jezabel. Zy
heeft my strikken gespannen; zy heeft my op myn droggrond neergezet. Zy
heeft my wys gemaakt, dat al myne ongerustheid ingevingen des Duivels
waren. Zy is eene Architofellinne, die my nog voor agt dagen zo een
goddelozen raad gaf, met opzicht tot myn Nichtje Burgerhart. Maar de
Here liet zyn schepzeltje niet los: en toen schreef zy my een Briefje
van berouw, in zulk een gezalfden styl, Styntje! zy kermde daar in,
dat zy nu twee dagen en drie uuren in 's Duivels magt geweest was. O,
't was zo een dierbaar Briefje! En toen was het, dat zy tegen den
Hypocryt zei, _kom, laten wij een graf graven, ende Zanneke daar in
werpen_; want zy liet my belet vragen; zy hadt zalving voor haar
verbryzelt herte nodig, en Broeder zou dan, nu des Heren yver hem
vervulde, eens regt zielnadereade en gemoedelyk oeffenen. Wat stelde
ik my een gezegent dagje voor! ja, Styntje, ik liet het gemeste kalfje
slagten, en de zegeningen der linkerhand werden niet gespaart. Och, ik
ben toch altoos zo een Kruipertje op het genadenwegje, en was zeer
gesticht. Benjamin was eerst een regte Boanerges, en toen een Zone der
vertroosting; en Slimslamp was geheel in een afgezakten staat; doch
daarna geheel heilige vreugde, zo zei dat Ezeltje. Ik merk, zei de
goddeloze man, dat hier van avond een byzondere zegen over het werk
van myn dienst is. Uw huis is een Bethel, Zuster, een Nieuwkerk, laten
wy dan blyde zyn: drink, Vriendinnetje, je bent al te bedroeft geweest
en je leven is den Sionieten dierbaar. Nu moet je weten, Styntje, dat
ik niets verdragen kan; myn hoofdje is zo zwakjes, zo zwakjes: och ja!
en toen raadden zy my wat te gaan liggen, en dat deed ik. o Wat
bezorgden zy my! maar ik was danig bedwelmt.--'s Ogtends ontwaakte ik
vry wel, maar ik was toch bezwaart, om dat ik onder zo vele stichting
my door het schepzeltje had laten vangen. Bregt was ook ziek, zei ze.
't Was laat, toen wy opstonden; zy was stom dronken geweest. Daar ga
ik in myn binnenkamer, en zie myn Geldkoffertje niet, daar het plagt
te staan: "Bregtje, riep ik, heb jy 't Kistje verzet?" "Och neen, zei
ze, is 't weg? en ook 't zou my wat zwaar zyn alleen." Want Styntje,
ik had veel contant geld van afgeloste Obligatien, en een Huis, dat ik
verkogt had, en myne Juwelen lagen er ook allegaar in; en daar hing zo
een groen kleedje over; och ja, Styntje, Bregt vertelde my toen, dat
Keetje haar wyn hadt ingedrongen, (maar dat zei ze ook eens van myn
Nichtje,) en dat zy haar toen in de keuken op kussens hadden neergelegt;
meer wist zy niet te zeggen. Nog dogt ik geen kwaat van die Hellewigten.
Och, dagt ik, Bregt zal de deur hebben open gelaten, en 't Kistje zal
gestolen zyn! Ik zond een kruijer naar Benjamins kamer, en naar die van
Kee; maar de Buren zeiden, dat de Kamers leeg waren, dat zy voor een dag
of agt wel meubeltjes hadden zien wegbrengen, maar wisten niet waarhenen.
Ik ging voort naar Domine P., die my raadde het in de Courant te zetten,
en zo te zien, dat zy in handen der Justitie kwamen, dat zal ik doen. Nu
ben ik wel twee derde deel van myn goedje kwyt. En al myn Nichtjes goed
hebben zy laten staan. Bregt, nu zy weet, dat ik arm ben, bejegent my
vreselyk en vreselyk. Nu zal dat jonge dartele Saartje lachen, en my
bespotten; en de Heer Blankaart, haar Voogd, komt ook t'huis. 't Water
is aan de lippen. Ja, dien man heb ik ook zo belastert; och ja!
Hy heeft het wel gezeit! Zanneke, zei hy, dat volk loopt op je zak, ze
bedriegen je. Jy bent een regte Saulus, zei ik dan. En wat gaf Benjamin
niet voor, dat hy zo eene innerlyke dingsigheid voor my hadt: hy was jong,
moet je weten; hy hoopte, dat wy nog eens tot eenen vleesche zouden worden,
wy die twee waren van natuur. Wel heden, Styntje, het er niet een heel
praatje gegaan, dat ik een jok met den Broeder zou aantrekken; en heeft
de Heer Blankaart, heel in dat Paapsche Vrankryk, er zich niet mede
bemoeit? Als ik zo alles nadenk, zou ik myn gryze hair wel uit men hoofd
scheuren. Myn geld, myn kostelyke geldje is weg, ik ben bedrogen. Och! wat
ben ik een droevig sukkeltje! En hoe zal myn Nicht nu tot opspringens toe
blyde zyn! Nu zal zy zeggen, straft onze lieve Heer myn Tante, die my zo
kwalyk bejegent heeft. Zie, ik moest je dat zo allegaar eens schryven.
Schryf een lettertje aan
Uwe elendige Zusje,
ZUZANNA HOFLAND.

[Illustratie: ha! da's een kereltje! zei hij!
Illustratie van C. Bogerts naar teekening van J. Buys in de 1e uitgave
van 1782.]


HONDERD-ACHT EN TWINTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW STYNTJE DOORZICHT AAN MEJUFFROUW ZUZANNA HOFLAND.

_Vriendinne Hofland!_
Ik weet nog niet, of ik my over uw geval bedroeven of verblyden moet:
maar ik ben zeer neerslagtig, als ik zie, dat er zulke goddeloze
menschen in de Waereld zyn, die, _onder den dekmantel der Godzaligheid_,
erger doen dan zy, die niet leven onder de indrukken van Dood en
Eeuwigheid. Gy zyt dan het slagtoffer hunner geveinstheid en godloosheid!
Wat zal ik zeggen! De wegen des Heren zyn onnaarspeurbaar, en de middelen,
die hy aanwendt, om verdoolde schapen tot de regte Kooi weer te brengen,
aanbiddelyk. Ik verheug my, dat de Here u zo lief heeft, dat hy u juist
ontneemt, daar gy uw hart op gestelt hebt, en waardoor gy altoos in 't
goede te rug gehouden wierdt. Ik heb u lang met meelyden beschouwt, om
dat ik zulk schuim van Oefningsvolkje kende.--Ik weet, dat men daar, met
oogen vol overspel, en een hart vol boosheid, een vrybrief naar den Hemel
krygt; en ik ben in lang voor een openbaar zondig mensch zo bang niet, als
voor zulk soort. Wel, zo de Apostel Petrus eens in uwe Oeffening gekomen
was, dan zou hy tegen Benjamin ook gezeit hebben: _o! gy kind der Helle,
vol van alle bedrog en godloosheid_, zo als hy tegen Simon den Tovenaar
zei.
Ik heb u, daar ik God nog voor dank, gewaarschuwt. Wat zou ik my anders
nu bezwaart gevoelen! Maar gy zaagt my aan voor hunne Vyandinne, en ik
vond geen ingang tot uw verbystert hart. De Here zelf moest u uwe zonden
voor oogen stellen. Gy waart gierig, onrechtvaardig, boosaartig, nydig;
gy deedt uw eige Zusters Dochtertje te kort. De gierigheid zou u voor
altoos bedorven hebben; want gy waart gerust in uwe ongerechtigheden;
men maakte u wys, dat dit uwe Koningszonde was; dat gy zo iets moest
hebben, om u laagjes te houden; zo een _Engel Satanas_, die u sloeg. Hoe
meer gy afweekt van het kenmerk eens waren discipels des Heren, hoe meer
men u wys maakte, dat _gy by Jezus waart_.
Om u tot bekering te brengen, ontneemt de Here u dat goed, en wel door
uwe geveinsde Vrienden. Gy hadt met Gods oude Volk twee ongerechtigheden
begaan. _Hem, den Springader des levendigen Waters, hadt gy verlaten, en
u zelf gebroken Bakken uitgehouwen, die geen water en houden_. Is u de
Bekeering ernst, wel zie daar, ik geef u een zeer goed Toetssteentje.
Kunt gy Gode hartelyk danken, om dat hy u dat aangebeden geld ontnomen
heeft? Kunt gy u in Gode verblyden, om dat gy uit zulk een _geestlyk
Sodom_ geret zyt? Kunt gy besluiten, om aan uwe Nicht schuld te bekennen,
haar al het hare te geven? Kunt gy den Heer Blankaart om vergeving bidden;
om dat gy zyn Voogd-Kind als gedwongen hebt, om, in hare jonge jaren, de
ruime Waereld in te gaan? Ik vraag u niet, of gy uit waar berouw u voor
den Here kunt vernederen; als gy het eerste doet, zal dat wel volgen; en
kunt gy tot het eerste niet komen, het laatste zal u weinig helpen. Ja,
Vriendinne, het zal danig op den ouden mensch der zonde aankomen. Maar
dit is de ware zelfsverlochening. Dit is de Evangelische Leer. Dit is het
_Innig Christendom_. Buiten dit is alles ydelheid; _dan hebt gy geen
Godsdienst_. Doet gy dit al? dan zult gy vreugde en rust hebben, en gy
zult den Here danken, om dat hy u uwen afgod ontnomen heeft. Gy zult
zien, dat uw verlies tot winst wordt.
Laat Bregt gaan, zo gy kunt; zy voegt beter by de Benjamins en
Slimpslamps, dan by u. Ik zal u een goed mensch bezorgen, om uw werk
te doen, tot dat wy weten wat en hoe. Vervolg de boze Huichelaars
niet; 't is geld vergeefsch uitgeven, en u zelf tot bespotting
maken.--Als ik weet, of gy mynen raad goedkeurt en opvolgt, zal ik
verder met u spreken. Beproef u aan het Heilig woord, en laat my eens
weten, hoe gy gezint zyt; want daar van zal myn gemoedshandel met u
afhangen. Beproef ook, of myn raad uit God is. Altyd gedenk ik u in
myne gebeden, want ik ben in waarheid
Uwe Vriendinne,
STYNTJE DOORZICHT.


HONDERD-NEGEN EN TWINTIGSTE BRIEF.--Arnold Helmers, Aletta's vroegere
weldoener, schrijft haar: neem neef Pieter, _is zeer geschikt voor
je_.

HONDERD-DERTIGSTE BRIEF.--Zuzanna Hofland komt tot de lektuur van
_Thomas a Kempis_: Imitatio Christi. Brecht _is in een bierkroeg
verzeild_.

HONDERD-EEN EN DERTIGSTE BRIEF.--Hendrik heeft Sara gesproken; _zeer
zwak, maar beterend_.

HONDERD-TWEE EN DERTIGSTE BRIEF.--Aletta aan Helmers; ze kent Pieter
heelemaal niet! maar haar hart is vrij, misschien....

HONDERD-DRIE EN DERTIGSTE BRIEF.--Stijntje Doorzicht heel wijs en
vroom aan Zuzanna Hofland: ze haat volk als Benjamin c.s.; van Sara
heeft ze een lieven indruk.

HONDERD-VIER EN DERTIGSTE BRIEF.--Anna Willis bericht Sara de
thuiskomst van Moeder en haar; ze zullen veel te praten hebben. _Zij
weet van de historie met R. niets_. Zij zelf gaat binnenkort trouwen.
Is Smit eenmaal ergens beroepen, dan _blijft_ hij er; _hij is
gematigd, houdt niet van godsdiensttwist_.

HONDERD-VIJF EN DERTIGSTE BRIEF.--Wed. Spilgoed aan H. Edeling; zij
houdt den zieken Hendrik op de hoogte; Sara _gevoelt zich_ H. _nu
vooral niet meer waardig_, toch verlangt ze naar Hendrik, evenals naar
Blankaart, _die al op reis is_ huiswaarts.


HONDERD-ZES EN DERTIGSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE SPILGOED.

_Ge-eerde vrouw!_
Gy zyt immers niet moeilyk, om dat ik uwen laatsten Brief niet
beaentwoort heb? Hoor, Mevrouw, ik ben niet al te wel te vreden op u,
en knorren op eene vrouw, dat is my onmooglyk; (op een stout meisje
bruit er nog zo wat mee heen.) Maar, zie, ik kan ongelyk hebben: nu,
wy zullen dat appeltje wel schillen; want ik kom t'huis, en 't zal er
onder en overgaan, zo Saartje maar zie zo veel op de kerfstok heeft;
en als het op de eene regent, zal het op de andere druppelen; want men
heeft my zo wat gezegt, dat my verdort en verdort weinig aanstaat. Jan
struksje! als ik evenwel eens bedrogen was? wel, dan wierd ik averegts;
en ik mogt u wel, met een strop om myn hals, en een brandende kaars in
myn hand, om vergeving bidden; zo als ik hier wel gezien heb, dat de
Papen voor de Heilige Maagd deden.
Nu, dat zal zich wel redden! Ik zal u onderwyl maar eens verhalen, dat
ik met twee goeje, grote, lange Hollandsche Jongens t'huis kom. Ja, ik
heb al rare klugten! Daar kom ik, 's daags voor ik uit Parys gaan zal,
in een Hollandsen Logement, het eenige, dat er in de hele godgantsche
Stad te vinden is; en daar ik meermaal naar toe ga? om eens Hollandsche
nap te eeten, en een schoon servet te hebben. Ik zit vredig en wel aan
myn tafeltje; met Snap, myn Patryshond, zo aan myn zy, braaf te schransen,
toen er een fraai jong Heer inkomt, die er uitzag als een bloeijende roos,
en dat neemt my aanstonds ten voordeel van zulke jonge maats in. Hy sprak
zeer goed Hollandsen: jy bent geen Fransch fatsoen, dogt ik, maar wie ben
je? Nu, ik kon dat zo niet vragen: _hei, hoor eens hier! jy, met die
groene rok daar, wie ben je_? Nog geen half kwartier daar aan, of daar
komt myn oude kennis, myn beste Willis. Ik stond op, en gaf hem, op zyn
vaderlands, de hand. Welkom, myn jongen, zei ik: kom, zit aan, en eet wat
met my; en ik vroeg hem duizend vragen te gelyk. "o, Zei de goeje jongen,
myn Heer Blankaart, wat heb ik naar u gezogt! men zeide, dat gy vroeg
waart uitgegaan, meer niet; ik heb wel in vyftig Coffyhuizen en Logementen
geweest, gy waart er niet; eindlyk zei een Heer, die u scheen te kennen,
dat de goede Heer Blankaart zeker aan zyne Hollandsche maaltyd zat; en hier
uit besloot ik, die uwe gewoonte ken, dat gy in dit Logement waart:" Hy
vroeg my aanstonds naar het stout Dingetje; en ik zei, dat alles wel was;
wat zou ik gezeit hebben?
Myn mooije jongen hoorde naauwlyks, dat ik Abraham Blankaart was, of hy
kwam by my, en zei, dat hy ook verzogt om de eer van met my te eeten;
"ik kan my niet beter by u recommandeeren," zei hy, "dan door u te zeggen,
dat Hendrik Edeling myn eigen Broeder is."
Zie, Mevrouw, dat was my zo aangenaam, zo aangenaam, dat ik het niet
zeggen kan. Komt, kinderen, zei ik, zit aan, en weest myne Gasten. Zy
aten als rovers; en de wyn, die 't hart verheugt, smaakte zo goed, dat
ik myn flesje kraakte. Toen aan 't praten over Oost en West, over
negotie, over ik weet niet al waar van. Zie, onze jonge lui weten toch
veel meer dan wy; dat is niet anders; en daar ben ik blyd om. Edeling
zei, dat hy op zyn vertrek naar Holland stondt. Willem zei ook zo;
doch dat hy nog drie dagen moest vertoeven, om aan zyn Patroons order
te voldoen. Wel, zei Edeling, dan zal ik naar u wagten. Ja, zei ik zo,
jonge lui, ik meen ook te gaan. Daar hadt men 't leven gaande! "dat ik
hun toch mede nemen wilde; dat zy toch zo gaarn met my wilden reizen."
Wat zou ik doen? Ik ben een ouwe Gek; om die twee jonge vlasbaarden
werdt myn reis nu nog drie dagen uitgestelt. Nu, wie weet, hoe wel ik
er aan doe? Als 't immers myne kinderen waren, zou ik blyde zyn, dat
zy met een ordentlyk man t'huis kwamen; en ook, 't zyn lieve jongens!
Edeling is niets dan vreugd en vernuft; en Willem, wel, dat is de
beste jongen in heel Amsterdam, zeg ik u.
Toen wy van tafel opstonden, zei ik: "Kom, jongens, nu zullen wy eens
hier en daar gaan, en het een en ander gaan zien. Die te Romen is,
moet den Paus spreken;" en ik sleepte hen ook braaf door den mostert:
Maar wat ben ik nu in myn kragt! Nu hoef ik myn schrale voorraat van
Fransch niet benaauwt uit te stallen. Dat koetert, dat koetert; 't is
of die Edeling zyn tong voor 't Fransch gemaakt is. Tegen den avond
ging ik met hun naar mynent, en zei: "komt, haal je lui je Valiezen
maar; ik moet je lui by my houden." Wel, myn hart springt op, als ik
een Hollander zie; en geen wonder, myn Snap is net al eens: en dat is
nu maar een hond, wil ik spreken; zo dat ik hield hen beide, en dogt;
"'t Is een verleidelyke plaats; en als zy by myn zyn, valt er niet op
marode[1] te gaan." De beide jongens hebben veel met elkander op; dat
is braaf: men weet niet, waar het te pas komt, een mensch zonder
vriend is een droevig schepzel. Daar was nu Saartjes Vader, wel die
was my zo een waart vriend, dat zyn plaats in myn hart maar niet kan
gevult worden. Mooglyk, als wy zo wat oudaegtig worden, Mevrouw, wil
dat zo goed niet meer. _Alles_, zeit de wyze man, _heeft zyn tyd_.
En 't is ook zo; ik ondervind het zelf wel.
Ik meen myn reis op Brussel te nemen, en het heerlyk Brabandsch
Quartier nog eens door te trekken; dan gaan wy op Antwerpen, daar ik
ook nog iets te doen heb, en denk over Rotterdam naar Amsterdam te
komen, om het overschot myner dagen buiten beslommering door te leven,
tot dat de Here God Abraham Blankaart in zyn zalig ryk zal opnemen;
want dat is toch het voornaamste, en daar by is al ons gedraaf en
gewin maar fut. Ik ben nu ruim vyftig jaar, en schoon ik, God dank! zo
gezont als een visch ben, en noch van ziekte of podagra weet, zo denk
ik, dat het best is om voor de grote reis zo onder de hand wat
klarigheid te maken; want men kan toch nooit weten, wanneer het de
Dood gelegen komt ons te bezoeken, zo dat het best is om altoos gereet
te zyn. Wat zegt gy, Mevrouw? Als ik de stoute Meid maar gelukkig in
het fuikje zie, dan is alles wel. Nu, Mevrouw, zo als ik zeg, ik ben
knorrig op u. _Men hoort verre, dat de Winter kout is: maar, als de
maan vol is, schynt zy overal_. Groet myn meisje, en geloof dat ik van
harte ben
Uw misnoegde Vriend,
ABRAHAM BLANKAART.

Noot:
[1] Maraudage, hier "avontuurtjes".


HONDERD-ZEVEN EN DERTIGSTE BRIEF.
DE HEER WILLEM WILLIS AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE WILLIS.

_Tederbeminde Hoogstge-eerde Moeder_!
Ik kan my zelf het genoegen niet onthouden, dat er voor my gelegen is,
in u myne gedagten medetedelen, en om u, het geen my, is het van eenig
belang, ontmoet, te schryven. Uwen dierbaren Brief heb ik met de
oprechtste dankbaarheid en eerbied gelezen. Ik hoop, dat ik u niet ten
eenenmale zal hebben te leur gestelt, omtrent uw verlangen nopens de
beminnelyke Juffrouw Burgerhart. Het geen my hier is voorgekomen,
geeft my, ter bereiking van uw oogmerk, nieuwe vermogens; om dat ik
waarlyk zo wensch te doen, als uwe Moederlyke liefde van my vordert.
Toen ik te Parys kwam, was myn eerste werk, om den Heer Blankaart op
te zoeken: dit gelukte my, na veel lopens en dravens. Ik vond hem den
zelfden man, als ik hem altoos vond. Hy was zeer verheugt my te zien,
en heeft, om met my, en nog een Amsterdams Heer, Cornelis Edeling, te
kunnen reizen, zyn reis nog drie dagen uitgestelt. Wy logeeren by hem.
Hy moet zeer ryk zyn, want hy leeft hier net als in zyn eigen huis. Gy
kunt wel denken, lieve Moeder, dat ik voort naar myne Beminde vroeg?
't Was alles wel; zei hy. Des avonds by elkander zittende na dat wy
den maaltyd gedaan hebben, zat hy in zyn praatstoel, en vroeg ons, of
wy nog geen meisje hadden? Ik zuchtte. Edeling lachte. "Dat zou, zei
de jonge Heer, schande zyn voor ons, geen meisje, en drie vier en
twintig jaar!"--"Eer heeft uw hart," riep de goede man, en vreef in
zyne handen van genoegen. "Nu, Willem, (tegen my,) hoe zit het by
u?"--"Hopeloze liefde, myn Heer Blankaart; ik bemin Juffrouw
Burgerhart; en ben overtuigt, dat zy myne Vrouw niet worden kan."
--"Wel, voor haar dan een ander, die u beter lykt:" hervatte hy.
_Ik_. Daar kan ik niet aan denken.
_Hy_. Nu, 't is nog vroeg in 't Gasthuis; doch op Saartje moet gy geen
staat maken. Ik zal voor u ook wel een goeje Vrouw opschommelen, en
die voor u veel beter zyn zal; want zie, Willem, al had ik eene eige
Dochter, en gy kost er gelukkig mee zyn, ik gaf ze u, met de helft van
myn goed er by: ik hou veel van u: en ook, hier, onzen Vriends Broer
verkeert naar haar, en zo zyn Vader my maar niet te veel malens aan
den kling maakt, zal ik haar geven: hy is de man, dien zy hebben moet;
dat zeggen alle menschen, die hem en haar kennen. Kom, je moet niet
bleek worden, Willem; ik zal u ook helpen; jy zult een Vrouw als een
geschilderde paerel hebben: laat ik zelf maar te Amsterdam zyn: ik
weet zo iets voor u, dunkt my.
_Edeling_. Lieve, goedaartige Heer! mag ik my ook wel in uwe gunst
bevelen!
_Hy_. Hoe, moet ik voor u ook zoeken? Neen, neen, dat niet: met Willem
is 't wat anders! ik moet hem schadeloos stellen.
_Edeling_. Kom, ik zal alles maar opbiegten, op hoop van eene goede
absolutie te krygen: maar laten wy eerst uw gezontheid eens oud
vaderlands drinken. (_Wy deden zo, en de Heer Blankaart gloeide van
genoegen_.)
Ik heb juist, uit vrees voor myn Vader, die de beste, de eerlykste,
maar ook in eenigen opzichte de wonderlykste man is, iets gedaan, dat
my, vrees ik, droevig zal opbreken!--Ik ben daar zo maar op myn eigen
houtje verlieft gaan worden, toen ik te Leiden studeerde. Het meisje
is al, wat men van de Goden zou kunnen wenschen, doch zy, en hare hele
familie, schynen niet zeer in de gunst van een zeker mal, blint,
capritieus, oud Wyf te staan; en zyn daarom niet meer dan burgerlyk
gegoet.
_Blankaart_. En wie is die lelyke Torntoffel? de een of andere kwezel
van een Tante, denk ik! (_Hy lachte tegen my, of hy zeggen wou, ik
denk aan Tante Hofland_.)
_Edeling_. Och, 't is een elendig wyf; en ze leeft met de menschen,
als de Duivel met de takkebossen.
_Hy_. Is 't een Leidsch maakzel?
_Edeling_. Neen; men zegt, dat zy van Amsterdam herkomstig is, en nu
durf ik, om dat hagelsche Wyf, er nog minder van kikken! want myn
Vader is niet gierig, doch hy zegt altyd, men kan van een mooije tafel
niet eeten; en, dewyl hy my op _het advocaten_ bestelt heeft, zal ik
voor eerst myn geld wel alleen tellen kunnen.
_Hy_. Maar hoe hiet dat lelyk Vrouwmensch?
_Edeling_. Mejuffrouw _de Fortuin_.
_Hy_. o Gy Platvisch! daar heb je een ouwe rot in de val; (_en hy
schaterde van lachen_.)
_Edeling_. Wou je nu voor my ook een goed woordje spreken by Papa;
want het zal vreeslyk op myn land waaijen: en zeker, ik heb alles zo
niet bedagt.
_Hy_. Wel, zo 't buiten dat wel is, daar is myn hand, Jongen. Ik zal
wel zien, dat je er genadiger afkomt, dan je verdient; zie, 't is uw
Vader: en jy hebt niet bon gedaan. (_Hy trok zo een potzig bakkes, dat
ik hem niet aan kon zien zonder lachen_.)
_Edeling_. Daar is wat aan, maar hoe zal ik het nu redden? Want myn
meisje is al wat ik in de waereld begeer, zo als men zegt: dit is
waar, dat ik haar oprecht bemin, en dat zy my lief heeft: zy is wel
opgevoet, en van een oud eerlyk geslagt. Zo als ik zei, spreek een
woordje voor my, myn lieve Heer Blankaart!
O! hoe beminnen en achten wy deezen dierbaren man! Lieve Moeder, is
't niet jammer, dat de Heer Blankaart geen Vader is van een talrijk
huisgezin? Dat zeiden wy ook eens. "Ja, Jongens, zei hy, dat spyt my
genoeg, maar alle brave nyvere goede jonge meisjes en jongens zie ik
aan voor myne kinderen, daar ik ook wel wat goed voor moet zorgen. Ik
zeg altijd, Abraham Blankaart, een eerlyk man heeft altoos erfgenamen,
myn Vriend; en terwyl ik leef, doe ik zo veel goed, als ik maar grypen
en vangen kan. Kom aan, wat had ik nu aan al myn geld, als ik een Nero,
een Niemands-vriend was? En nu, wel ik ben overal welkom. Meisjes,
jongens, jonge Vrouwen, kleine springertjes, al dat goed is om my, als
of er goud uit my te halen is; en ik ken geen groter waerelds-genoegen,
dan bemint en gedacht te zyn van goede menschen: al 't overige is maar
waweling."
Groet myne lieve Tante, waarde Zuster, en Vriend Smit, dien ik mondeling
hoop te feliciteren, en te bedanken voor zynen Broederlyken Brief.
Ik ben met de tederste hoogachting,
Uw gehoorzame Zoon,
WILLEM WILLIS.


HONDERD-ACHT EN DERTIGSTE BRIEF.--Cornelis Edeling aan Hendrik: hij heeft
Blankaart ontmoet; voortreffelijk!--Parijs is heerlijk, _de Franschen
zijn sympathiek_.


HONDERD-NEGEN EN DERTIGSTE BRIEF.
DE HEER HENDRIK EDELING AAN DEN HEER CORNELIS EDELING.

_Lieve Broeder_!
Ik ben eenige dagen zeer ongestelt geweest, en heb zelf drie dagen het
huis moeten houden. Uw laatsten, uit Parys geschreven, heb ik ook daar
op 't oogenblik ontfangen. Ik verheug my over uw kennis met dien
waarden man, als ook over de gunstige gedagten, die hy te mywaards
voedt: Den heer Willis hoop ik eens met myne byzonderste vriendschap
te beschenken, gelijk ik naar de zyne vurig verlang: ik ben voorbereit,
om hem hoog te achten, en te beminnen.
Ik zal myn verhaal vervolgen: Zo dra ik het wagen durfde om uittegaan,
ging ik naar het Huis van Mevrouw Buigzaam, en werdt van myne Beminde
met alle tekenen van heuschheid en vriendschap ontfangen. Zy is wat
afgenomen, doch de koortzen houden op; en nu, nu heeft zy eene zagtheid
in haar gelaat, die my nog veel meer bekoort.
Zy was alleen t'huis: Mevrouw Buigzaam was met de jonge Juffrouwen
naar de Kerk, en Juffrouw Hertog op haar gezelschap. Ik zat by haar,
en nam de vryheid van hare hand te nemen, terwyl ik my informeerde
nopens haren welstand, en zei, dat ik my veel beter gevoelde, 't geen
zy met een zeer merkbaar genoegen hoorde. Deeze gelegenheid, ging ik
voort, is te gunstig, dan dat ik die niet zoude gebruiken, om u
nogmaal van mijne liefde de sterkste verzekering te doen, ik weet wel,
dat de liefde geen vrucht van dwang is; maar ik hoop echter, dat gy my
eens met meer onderscheiding zien zult. Mijne liefde is niet romanesq[1]:
de hoop alleen is in staat, om my te doen volharden. o! Dat gy my nog
eens beminde; nooit zoudt gy u beklagen, dat gy my den voorrang in uw
genegenheid gegeven hadt!
_Zy_. Ben ik wel geschikt, om u zo gelukkig te maken, als gy verdient
te zyn? o Myn Heer Edeling, laat ik, voor ik een besluit neem, nog
eerst myn karakter beter vormen naar dat der Dame, die ik als myne
Moeder eerbiedig! Ik ben zo bedagtzaam, zo bedaart, zo bestendig niet,
als zy, die uwe liefde verdient, behoort te zyn. Ik vorm my zulke
ernstige denkbeelden van het Huwlyk! Ik vrees, dat ik nog niet geschikt
ben, om myne bespiegelingen altoos tot betrachtingen te verhogen. Ik
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 11
  • Parts
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 01
    Total number of words is 4552
    Total number of unique words is 1567
    39.9 of words are in the 2000 most common words
    53.7 of words are in the 5000 most common words
    60.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 02
    Total number of words is 4862
    Total number of unique words is 1434
    41.1 of words are in the 2000 most common words
    55.4 of words are in the 5000 most common words
    62.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 03
    Total number of words is 4918
    Total number of unique words is 1446
    38.9 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 04
    Total number of words is 4816
    Total number of unique words is 1444
    40.9 of words are in the 2000 most common words
    54.9 of words are in the 5000 most common words
    62.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 05
    Total number of words is 4942
    Total number of unique words is 1374
    40.8 of words are in the 2000 most common words
    54.4 of words are in the 5000 most common words
    61.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 06
    Total number of words is 4972
    Total number of unique words is 1338
    42.4 of words are in the 2000 most common words
    57.0 of words are in the 5000 most common words
    62.9 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 07
    Total number of words is 4870
    Total number of unique words is 1398
    40.0 of words are in the 2000 most common words
    54.3 of words are in the 5000 most common words
    61.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 08
    Total number of words is 4705
    Total number of unique words is 1267
    43.1 of words are in the 2000 most common words
    58.9 of words are in the 5000 most common words
    65.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 09
    Total number of words is 4902
    Total number of unique words is 1231
    44.3 of words are in the 2000 most common words
    59.8 of words are in the 5000 most common words
    67.5 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 10
    Total number of words is 4989
    Total number of unique words is 1339
    42.3 of words are in the 2000 most common words
    56.6 of words are in the 5000 most common words
    62.8 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 11
    Total number of words is 5222
    Total number of unique words is 1322
    44.1 of words are in the 2000 most common words
    58.9 of words are in the 5000 most common words
    65.6 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 12
    Total number of words is 5102
    Total number of unique words is 1253
    42.9 of words are in the 2000 most common words
    56.9 of words are in the 5000 most common words
    63.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 13
    Total number of words is 4996
    Total number of unique words is 1359
    43.0 of words are in the 2000 most common words
    57.4 of words are in the 5000 most common words
    64.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart - 14
    Total number of words is 3750
    Total number of unique words is 1068
    46.4 of words are in the 2000 most common words
    60.7 of words are in the 5000 most common words
    66.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.