De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren - 6

Total number of words is 3306
Total number of unique words is 1488
35.6 of words are in the 2000 most common words
49.5 of words are in the 5000 most common words
57.8 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Zoo gaat het ook met u, verschrookte[526] gier'ge slaven:
In rijkdom zijdy arm, bekommerd gaat gij draven,
Hebt stadelijken zorg, bezwaard met druk en klag,
Vindt geen gerust gemoed, en woelt schier nacht en dag:
Slurpt wei en water in, schroomt uwen buik te vullen:
Een ander heeft uw haaf, derf[527] lekkerlijken smullen.
Die 't goed heeft, zuigt de poot; die 't niet heeft, eet gebraad.
Dees loert op woekers-winst, en de ander op verraad:
En altijd heeft hij vrees, versmoord in ijdle zorgen:
Komt stadig brood te kort, bekommerd voor den morgen:
Onthoudt zijn lust het goed, en spaartet[528] uit zijn mond;
Dat in het eind verbrast wordt door de katt' of hond.

CXVII.
DEN HOND EN DE SCHADUWE.
Een flukschen[529] waterhond kwam uit een slagers hal,
En kreeg dit hachjen[530] voor zijn trouwigheids verval[531]:
Al wandelende voorts een treedjen over 't water
Vergroot der zonnen schaâuw zijn aas zoo, dat 't geschater
Van vreugde in 't herte sprang, mitsdien hij hongrig hapt
Naar den gewaanden brok;--doe[532] was hem 't vleesch ontsnapt.
Dit is een leerlijk beeld van bodemlooze menschen,
Die, nimmermeer vernoegd, naar groote schatten wenschen,
Gepijnigd strengelijk van d' helsche gierigheid,
Die nacht en dag ontrooft al haar gerustigheid;
Vergapen zich aan 't groote, en laten 't zekre varen,
En wilden, op een bot[533], dat zij de keizer waren.
't Waar beter, dat zij haar genoegden met den buit.
De valsche hoop bedriegt, en jaagt ter poorten uit.
Laat dit een bake zijn, onzadelijke[534] gieren[535],
't Zeil uws begeerlijkheids niet ruim te laten vieren.
't Genoegen is het al: 't is beter (hoe gij pocht)
Één vogel in de hand, als honderd in de locht.

CXVIII.
DEN WREEDEN VEROUDERDEN LEEUW.
De koninklijke leeuw, die in zijn frissche dagen
Al 't andere gediert plag wreedelijk te plagen,
Ontzien word[536] om zijn moord en strenge tyrannij;
Dies sidderde elk bevreesd voor zijne razernij:
Nu zijnde traag en zwak, van alle man verstooten,
Veracht wordt en beschimpt van al zijn rijks genooten.
Dies de een, uit ouden haat, wijst hem zijn stalen voet,
En de ander wrokkig toont hem zijn ivoren hoed[537].
Elk juicht, om dat hij moet in bittere armoê leven:
Nu leît hij hulpeloos, die 't eertijds al deed beven.
Zoo dat hij, zonder troost, verwacht in zijne nood
Zijn kwijnend' ouderdom te scheiden met de dood.
Zoo steunt de stoute mensch op rijkdom en op krachten:
Verdrukt en vilt bijna zijn minder met verachten:
Houdt, dien hij overmag[538], geduriglijk in angst,
En toont zich als den leeuw, heer in der dieren vangst:
Stelt 't recht naar zijnen zin, daar de arme moet om treuren,
En schraapt in zijnen zak, al wat hem komt te veuren;
Dies als hij komt in nood, dan is een ieder t' zoek:
Want hij laadt op zijn hals den welverdienden vloek.

CXIX.
DE STRUIS EN 'T NACHTEGAALKEN.
De staalverslinder struis en 't nachtegaalken t' zamen,
Elkandren haren roem trotzeerende benamen:
De vogel lang-gebeend zijn vederen verhief;
De nachtegaal zijn stemme, elk een om hooren lief.
"Monarchen (sprak de struis), die werelden bestieren,
Met mijne pluimen haar[539] vereedlen en vercieren."
"Mijn liefelijk geluid, op welgestelde maat,
(Riep 't vogelken) verheugt een ieder in zijn staat."
't Zij vorsten, trotsch gehuld met purpre en zijde banden,
Of landliên, die 't gelust te ploegen de akkerlanden.
Een ieder die hier leeft, 't zij van wat staat, gewis
Getrokken wordt tot 't geen zijns herten wellust is:
Dàt dunkt hem alderschoonst, en mag[540] hem niet vervelen.
Elk zot heeft zijn marot[541], en tijdverdrijf om spelen.

CXX.
DE KRANKE GIER.
De kranke vogel Gier bad ernstig een gezonden,
Hij wilde' hem in 's doods nood zijns krankheids diepe wonden
Doch helpen heelen nu, met goed en heelzaam[542] kruid,
"Of anders is 't met mij (sprak de arme zuchter) uit;
't Is heel met mij gedaan, zal 't lijf niet houden mogen."
"Neen (sprak zijn makker) 'k heb met u geen mededoogen,
Gij hebt mij dik gebracht in al te veel gevaars,
'k En maak zoo licht geen roê voor mijnen eigen aars.
Mijn hulp is u ontzeîd; kont gij u zelf niet helpen,
Ik zal in dezen nood uw lijden geenzins stelpen."
De erfvijand in den angst belooft al 't geen hij mag,
Vermits hij in zijn kruis zich geern geholpen zag;
Maar waar hij eens verlost uit al zijn ongevallen,
Van al 't geen hij beloofde, en hield hij niets met allen.

CXXI.
'T ONVERNOEGDE PEERD EN D' EZEL.
Een fier Deens peerdjen most somwijlen eens braveeren,
Met 't narrensleetjen en speelwagentjen zijns heeren:
Most somwijl over 't ijs, en scheuren 't spiegel-glas
Des Amstels, die alom glad toegevrozen was.
Het dertel kreng[543] werd boos, en wonder ongeduldig,
Want 't waande, 't was zijn heer niet zoo veel arbeids schuldig,
Ter tijd het eens ontmoette een wagen zwaar gelaân,
Daar eenen ezel rank voor was gespannen aan,
Die naauwlijks slepen mocht[544] den zwaar geladen wagen,
En dapper werd gegroet en afgesmeerd met slagen.
Het Dene kopken[545] dacht: "Nu zie ik hoe 't er gaat,
'k Heb oorzaak om vernoegd te zijn met mijnen staat:
Vermids men andren vindt, in steden en in dorpen,
Die veel meer slavernije, als ik, zijn onderworpen."
Wie op zijn minder ziet, wanneer hem 't herte wroegt[546],
Kan lichtlijk in zijn staat zich vinden wel vernoegd:
Om dat men menschen vindt, 't zij waar wij de oogen wenden,
Die onderworpen zijn nog tienmaal meer ellenden.

CXXII.
DE ZWAAN EN DEN OOYEVAAR.
Des zomers voorbode eens de blanke zwaan ontmoetten,
En vraagde, waarom zij haar leven met zoo zoeten
En aangenamen lied hier eindigden op 't lest?
"O! (zegt zij) 't is van vreugd, dat ik van 't aardsche nest,
Vol kommer en verdriet, ten laatste worde ontslagen,
En in de zachte schoot van ruste word gedragen."
Een arm katijvig[547] man, die vroom is van gemoed,
Valt 't leven wonder zuur, en 't sterven honig-zoet.
Den dood hij vreugdenrijk wil in zijn armen loopen,
Als die hem sluit de poort van 's levens kerker open:
Van 't leven, dat veel eer een durig[548] sterven is,
Een gasthuis vol verdriet, en vol bekommernis,
Een zee die altijd woelt, daar 's droefheids baren bruizen.
Gelukkig is de ziel, die vrolijk mag verhuizen.

CXXIII.
DE VOGEL FENIX.
Arabiën draagt moed, en gaat de roem afstrijken
Van de ander wereld wijd, en alle koninkrijken:
Om dat de Fenix staag haar zoele locht doorzweeft,
Die nimmer zijns gelijk ziet, noch gezien en heeft.
Die, na zelfs eeuwen, zat, en moê van hier te zwerven,
Zich willig en van zelf toe-rustet om te sterven,
Op eenen steilen berg, daar hij zijn dood-bed sticht,
Met zoet welruikend hout, 't welk 't heete zomer-licht,
Vermids[549] zijn stralen, komt ontstekende verasschen[550];
De vogel fluks verbrandt, en wordt verteerd tot asschen;
Waar uit allengs ontstaat en voortskruipt[551] eenen worm,
Daar uit een Fenix wordt vernieuwd, naar 's eersten vorm.
Verstanden, die geleerd in wijsheid wijd uitsteken,
Die werden[552] hier bij niet onvoeglijk vergeleken,
Om dat zij zelden eens aantreffen haars gelijk,
En, door haar groote faam en eere onsterfelijk,
Ook andren prikklen, om, met uitgerekte veêren,
Te volgen, die geraakt zijn op den berg van eeren;
Te vliegen sterrenwaarts, verheven met 't gemoed,
Tot daar men erft te loon den groenen lauwer-hoed[553].

CXXIV.
DE OUDE OOYEVAAR.
In Godsdienst zal met recht de klepelaar uitsteken;
Vermids hij zijn gebroed, in liefde onvergeleken[554],
Getrouw tot in den dood, zijn hulpe en jonste[555] aanbiedt,
En stadig bijstand reikt in allerlei verdriet:
't Gebroedzel, dat van jongs zij oefnen en gewennen,
Zal deze ontvangen deugd in de oudren weêr erkennen,
En 't aas, verre opgespeurd, haar deelen wederom,
Wanneer haar overvalt den grijzen ouderdom.
Aan[556] oprechte oud'ren, die godzaligheid hanteeren,
De kind'ren niet dan deugd en ware wijsheid leeren:
De aankomers[557] slaan ze gâ, en nemen op haar[558] acht,
En hechten 't geen zij zien haar[559] zelven in 't gedacht:
Waar goê voorgangers zijn, daar zijn ontsteken lichten,
En goede hoeken, die in deugd de jonkheid stichten.

CXXV.
GODSDIENST DES OOYEVAARS.
Ziet, hoe de klepelaar den Schepper aller dingen
Op-offert jaarlijks één van zijn vruchts eerstelingen;
En uit het hooge nest verpikt zijn kaal gebroed,
Ter tijd een vluggeloos[560] het lage kiezen moet.
O mensche, die noch groeit en lacht in uwe zonden,
En aan godsdienstigheid u niet en acht verbonden;
Ziet, hoe den ooyevaar u voor het vierschaar daagt,
En van ondankbaarheid voor 't aanschijn Gods verklaagt:
Vermids gij roekeloos nooit liet ten Hemel varen
Het wierook, dat hij eischt op zijn gewijde altaren,
Maar volgt uws wellusts pad, en danst op hare trom,
Betreedt de dorpels noch van kerk noch heiligdom:
En weidt uw beesten-ziel in haar wellustigheden,
Terwijl verbannen zijn de waarheid en de reden.
Doch 't is vergeefs gepreêkt, gij houdt het zelfde spoor,
Neemt op geen leering acht, geeft wijsheid geen gehoor;
Welaan, gij goddelooz'! God zal u niet verschoonen:
Gedenkt, gij dient u zelf, gij moogt u zelven loonen!--[561]

[1] De eerste uitgave verscheen, in 1617, bij den uitgever van den
_Gulden Winkel_, die onder ieder der "aardige afbeeldingen" waarmede
zij "versierd" was, een "exempel uit de oude historiën", stelde (zie
het slot der _Voorreden_). Sedert werd het boekjen herhaaldelijk
herdrukt.
[2] Nam. _de vos_.
[3] _uit zich zelf_.
[4] Gelijk gewoonlijk bij Vondel voor _moest_.
[5] _bijzondere_.
[6] Latinisme voor _door de_.
[7] Thans _hun_.
[8] Thans _zij kunnen_.
[9] Thans _niets_.
[10] Thans _bij 't vuur_.
[11] _Door_ (verg. 't Eng. _by_).
[12] De maker der platen bij de afzonderlijke uitgaven (verg. ook die
van Van Lennep.)
[13] Germanisme voor _onbeperkt_.
[14] Daar deze (naar Van Lenneps opmerking) blijkbaar niet van Vondel
zelf, maar van Pers waren, zijn ze hier achterwege gelaten; de
desbeluste lezer kan ze in zijne uitgave naslaan.
[15] _redelooze_ (verg. het Hoogd. _unvernünftig_.)
[16] Voor _stiert het_.
[17] Thans _veroorlooft_.
[18] Thans _wordt_.
[19] Thans verkort tot _zon_.
[20] Versta: door menig voor meer dan Hemelsch geacht.
[21] Ariadne, die Theseus, naar de oude legende, uit den doolhof op
Creta (Candia) hielp.
[22] Anders _kluwen_ (verg. _waarschouwen_, _stouwen_, enz.)
[23] Voor _houde het_.
[24] Voor _erken 't_.
[25] Voor _zoo hij best mag_ (_of kan_.)
[26] Voor _bloemrijk_ in 't algemeen.
[27] Thans _zich zelf_.
[28] Rijmshalve, maar anders vrij oneigenlijk, voor _met spoed_.
[29] _Drinkt elkander toe_; van 't Fransche _à vous_.
[30] afscheid.
[31] Voor _Labyrinth_, d.i. _doolhof_.
[32] _bevatting_, _inhoud_.
[33] Terecht herinnert Van Lennep hierbij aan den zoogenoemden
_Muzentempel_ op Hendrik Laurentz. Spiegel's _Meerhuizen_; waarover
verg. Drost's bevallige schets in zijne _Schetsen_ en _Verhalen_,
bladz. 203.
[34] Weder met verkeerden klemtoon voor Heraclítus, den bekenden
diepzinnigen wijsgeer der oudheid, in de volksoverlevering tegenover
den blijmoedigen Democritus gesteld.
[35] Thans _maan_.
[36] Gelijk reeds herhaaldelijk voor _strand_.
[37] _kunt gij_.
[38] _werpen_.
[39] Stuurlieden der oude overlevering bij den tocht der Argonauten en
dien naar Latium.
[40] _ziet gij_.
[41] _opmaken van 't haar_.
[42] Netten tegen de zee-boeven of zee-schuimers gespannen.
[43] _vreeslijk_ (thans verkeerdelijk _ijslijk_ gespeld; verg.
vroeger.).
[44] Thans _uit zijn keel_ of _hals_.
[45] _kleverig_.
[46] _pochen_.
[47] Thans _kalkoenen_ (eig. _kalikoensche_ of _calicutsche haan_ of
_hen_.)
[48] Geheel naar de Nederlandsche spreektaal; de boekentaal onzer dagen
zou meenen hier het stijve, en meer Latijnsche dan Hollandsche _die_ te
moeten schrijven.
[49] Thans tot _beul_ zaamgetrokken; eigenlijk de _gerechts-bodel_ of
_bode_, en in 't Middeleeuwsch Latijn met _pedellus_ vertaald.
[50] _opengaat_.
[51] _een_ (nam. van kleur), tegenover 't bontverwige der anderen.
[52] Gelijk men reeds herhaaldelijk zal opgemerkt hebben, heeft Vondel
steeds _na_ voor ons _naar_, en wij meenden dit te moeten behouden.
Omgekeerd heeft hij veelal _naar_, waar wij _na_ bezigen (gelijk bijv.
zelfs in 't wanluidende _naarderen_ voor _naderen_); wij hebben ons
daarin echter, ter liefde der welluidendheid, aan het latere gebruik
gehouden.
[53] _voordeelig zijn_.
[54] _leger_, 't Fransche _armée_.
[55] _hoveling_, _kamerjonker_ of iets derg.
[56] Van 't Latijnsche _simia_, voor _aap_.
[57] Thans _tooneelen_.
[58] 't Fransche voor 't Nederlandsche _zotternijen_ of _zotte
kluchten_; thans alleen door dat laatste woord aangeduid.
[59] Men zou liever _en_ willen lezen.
[60] Voor _verschilt_ of _scheelt_.
[61] 't Zelfde als _ruw_, hier _wild_ of _woest_.
[62] manieren, _wetten_.
[63] _lastdragend_.
[64] Voor _karre_; verg. _tesch_ voor _tasch_, enz.
[65] Zooveel als _kletsen_, _klappen_.
[66] oud paard, thans veelal _knol_.
[67] òf van den adem en 't hijgen, òf (met Van Lennep) van het rukken
(_tocht_ voor _trek_, _ruk_) te verstaan.
[68] Onophoudelijk _slaat_ (gelijk het leer).
[69] _verworpen_, _verschoven_.
[70] Thans zonder verbuigingsvorm, _schamele_, _boze_.
[71] _straf_ ('t Fransche _peine_).
[72] Anders _uitgenomen_.
[73] _behagen_, _inzicht_.
[74] _die-gestrekt_: Germ. voor _die gestrekt zijn_; ten zij men _die_
wilde wegschrappen en lezen: _De stappen in het zand_, enz.
[75] _eenvoudige_.
[76] Voor _de_, gelijk reeds herhaaldelijk; men wachte zich echter wel
dit _den_ als _dèn_ uit te spreken, gelijk ook thans nog velen doen.
[77] _uitstel_.
[78] Voor _in schoonen bloei_.
[79] voor _benedengrond_.
[80] Voor _speur_; verg. echter _opsporen_.
[81] Anders _oogwenk_; evenzoo _oogen-merk_ bij Cats voor ons _oogmerk_.
[82] Verbogen vorm van _ruit_, _wijnruit_.
[83] Van verstand namelijk (verg. 't Hoogd. _klugheit_ en _klug_).
[84] Voor _ten ondergebracht_.
[85] _gevleid_ (verg. 't Hoogd. _schmeicheln_).
[86] Verbogen naamval, thans tot _bastaardij_ verkort.
[87] _besmeert het_.
[88] _voegt_, _plaatst_.
[89] Voor _blind_, _onwijs_.
[90] het _boevenet_; verg. boven bl. 54.
[91] Voor _bezocht als gast_.
[92] _plat bord_.
[93] _prijkte_ (verg. ons _te pronk staan_.)
[94] Voor _totter_ of _tot den tijd_.
[95] Germanisme voor _tergende_.
[96] _Verschoont zich, zoo goed hij kan._
[97] _geklap._
[98] Voor _klank_.
[99] _bijzonder_.
[100] 't vroeger wellevens-kunst. Gelijk thans nog _welsprekend-_ en
_wellevend-heid_.
[101] _toegelegd, beschikt._
[102] Thans _gegund_.
[103] _onschuld_.
[104] _doodgebeten_.
[105] Thans zou men schrijven _gebiedt_.
[106] _macht_ (verg. vroeger).
[107] Verg. boven bladz. 1, aant. 8.
[108] _zijner_, thans tot _zijn_ ingekort.
[109] _voor korten tijd_, thans _kortelings_.
[110] _van nut_, _dienst_.
[111] Men vergelijke, des belust, de bevallige bewerking der zelfde
voorstelling door den Westfrieschen boer Corn. Maerts, in 't _Nederl.
Liedeboek_ of de nieuwe uitgave zijner _Gedichten_, bl. 141.
[112] Noordewind.
[113] _De zonnegod_.
[114] _mitsdien_.
[115] Thans _plaats_.
[116] Thans _na_.
[117] Voor _reiziger_.
[118] Thans _begon_.
[119] Thans _niets_.
[120] Versta: _hij zich_.
[121] Thans _rede_.
[122] Rijmshalve voor _voorgehouden_.
[123] Thans _verschuldigde_, _verdiende_.
[124] _uitgelezen kleinood_.
[125] Voor _verwilligd_, _er toe bewogen_.
[126] _gevraagd_.
[127] Hier, in bedrijvenden niet lijdenden zin: _barmhartig_, niet
_armzalig_.
[128] _bereid_.
[129] _woud_ ('t Fr. _forêt_).
[130] Voor _met snelle vaart_.
[131] _boven_, _meer dan_.
[132] _onderworpen is aan_.
[133] Rijmshalve voor _beschutten_.
[134] _hongert naar_.
[135] Thans _wier_.
[136] _ook_.
[137] Of _zeug_, zie 4 reg. lager.
[138] _biggen te werpen_, _kramen_.
[139] Germ. voor _bood aan_.
[140] _vet_, hier voor _den vetten, welgevulden balg_.
[141] _Daargelaten, wat gij omtrent de opvoeding doet of niet doet_.
[142] Volledige verbuigingsvorm voor het thans geheel ingekorte _een
volle krib_.
[143] _Roemende van_.
[144] Het welbekende paard der vier Heemskinderen; zie de afbeelding,
des belust, in Alberdingk Thijms _Karol. Verhalen_.
[145] _berijden onder den man_ (verg. nog _pikeur_).
[146] _acht gaf_ (verg. _oog-gemerk_, boven bl. 56).
[147] _verschalken_.
[148] _komt_, _vermocht te_.
[149] _uws weegs_.
[150] _bewaar_, _behoud_, _blijf bewonen_.
[151] Thans _waarop_.
[152] 't Fransche _part_ voor _poets_.
[153] Thans _naar_.
[154] _van blinde_.
[155] Thans _tong_.
[156] _deugd doet_, _weldoet_.
[157] _Reintjen de vos_.
[158] Eig. _apen_; wellicht dacht Vondel aan de _meer-kat_.
[159] Thans _klouteren_, maar eig. de verlengde vorm van _klaven_, dat
de versterkte vorm van _klieven_ is; verg. het Hoogd. _klafter_.
[160] Thans _niets_.
[161] Vondel rekende hier buiten de M'clures en Kanes onzer dagen.
[162] _zich achterwaarts bewegen_ (naar de oorspronkelijke beteekenis
van 't woord).
[163] Thans _ofschoon ook_.
[164] _Hunlieden_, _hun_.
[165] _Hij zou't het_.
[166] _voorbeeld_.
[167] _zoo hij wilde_.
[168] _zich begeven_.
[169] Voor _gepelsden_; _bont_ (naar Van Lennep's juiste opmerking) in
denzelfden zin, als in _bont-_ of _pelswerker_ genomen.
[170] Anders _gansch en al_, _heelendal_.
[171] _priemen_ en _pramen_, gelijk _striemen_ en _stramen_.
[172] _bedrogen_, _in de luren geleîd_.
[173] _wijl_.
[174] _hapert_.
[175] _vlam_ (verg. nog ons _lichterlaaye_ d. i. _met_ of _in heldere
vlam_).
[176] _als gezegend_.
[177] Thans _hen_.
[178] _Er op bedacht zal zijn, zich te wreken_.
[179] Voor _hield_ (gelijk nog in de spreektaal).
[180] Thans _fêteeren_ (van 't Fransche _fêter_).
[181] _wee, wee!_ (niet met _krijgswapens_ of derg. te verwarren);
evenzoo boven XV, r. 4.
[182] _weest te vreden_, _vergenoegt u_.
[183] _bron_.
[184] _al waart gij ook_.
[185] Voor _verontschuldiging_.
[186] _verwoed_.
[187] Thans _de keel_.
[188] _hoe langer hoe krachtiger_.
[189] Thans _goederen_.
[190] _den goeden naam_.
[191] _ontziet u_, _hoedt u_.
[192] Voor _zal_.
[193] _meest naar mijn aard_.
[194] _stilt_, _voldoet_.
[195] _beddeveêren_.
[196] Wel een bewijs, dat Vondel _bewegen_ niet anders dan met zwakke
verbuiging kende, daar hij anders hier zeker _bewogen_ gebezigd had;
versta thans: _betrokken_, _getroffen_.
[197] _Tot den tijd toe_, _zoo lang tot_; verg. vroeger.
[198] _belangstelde_.
[199] _schimpend gesnap_.
[200] Thans _van een eik_.
[201] Germ. voor _ver_.
[202] _Te boven gaan_.
[203] _uitstekendste_, _schitterendste_.
[204] 't Is met _lof_, als met _beest_, _feest_ en andere derg.: de
rad uitgesproken d van 't lidwoord is tot t verscherpt, en daardoor
't woord schijnbaar onzijdig geworden. Met _oorlog_ (hier door Van
Lennep vergeleken) is 't anders, daar dit, in zijn laatste deel (_log_)
oorspronkelijk werkelijk onzijdig was.
[205] Thans _groene_.
[206] _denkende aan_.
[207] Thans _hun_.
[208] _Tot dat_.
[209] _zwellende_.
[210] _Tot dat_.
[211] Rijmshalve voor _het gras_.
[212] _boven_.
[213] _achten_.
[214] _ongelijk_, _niet gelijkbaar_.
[215] _zich te verzetten en haantjen de voorste te zijn_.
[216] _tegen_.
[217] Rijmshalve voor _vertrouwt_.
[218] _bron_.
[219] Thans _bron_.
[220] Hier _lof_.
[221] Thans _hoort hij_.
[222] Thans _moeten wij_.
[223] Voor _houdt het_, _eindt het_.
[224] _ellendig_ (zie vroeger).
[225] _de grootsten met_ (of _en_) _de kleinsten_.
[226] _beheeren_.
[227] _lijden_.
[228] _benadeelen_.
[229] _zoo_.
[230] Voor _verbijsterd_, _verschrikt_.
[231] Gelijk nog wel in de spreektaal voor _moest_.
[232] Verg. boven bl. 48, aant. 313.
[233] _in vrijheid_.
[234] Thans _koos hij_.
[235] Voor _onrustige_ of _onveilige_.
[236] _likkebaard_; gelijk de zich vergastende poesjes doen.
[237] _dreigt te_.
[238] Thans _onbeschaamd_ (het tegendeel van 't nog gebruikelijke
_schamel_ of _beschroomd_).
[239] Voor 't dier zelf; verg. boven bl. 9 en later.
[240] Thans tot _laadde_ verzwakt.
[241] Voor _trotsch_, _verwaand_.
[242] _in allen deele_.
[243] _krengen_.
[244] Voor _den lof_; verg. boven.
[245] Welluidendheidshalve voor 't.
[246] _wegens_; 'tgeen mij natuurlijker voorkomt dan Van Lennep's
vertaling _verder dan_.
[247] _ongerept_, _onbeduimeld_.
[248] _ras_, _ijlings_.
[249] _'t geruisch der vlerken_ (verg. Tesselschades bekenden
versregel: _een zingend vedertje en een gewiekt geluid_).
[250] _sedert_.
[251] Thans _zich_.
[252] Voor _vergolden_.
[253] _bits bejegend_.
[254] Lat. vierde naamv.
[255] _wakkeren_.
[256] Thans _open_.
[257] _om hem te winnen_.
[258] _leus_.
[259] Thans in verlengden en wederkeerenden vorm: _zich verlustigen_.
[260] _vlijen_, _voegen_.
[261] Verg. boven bl. 62, aant. 233.
[262] _verkeer_.
[263] _zich_.
[264] Voor _ongenoegen_.
[265] _gelijk het past_.
[266] _van alle kant_.
[267] _doodgebeten_.
[268] Thans _stal_.
[269] _gevaar_ (voor 't Lat. _periculum_).
[270] Voor _verlekkerd_, _graag_.
[271] _kon_.
[272] _bezietjens_, _besjens_.
[273] Voor _poes_.
[274] Rijmshalve voor _verzengde_.
[275] Naar de Hollandsche volksspraak voor _kastanjen_.
[276] _baart_, _tiert gij_.
[277] Thans _hun_.
[278] _minzaam_.
[279] Anders _knol_.
[280] Voor _kar_ (gelijk _tesch_ voor _tasch_, enz.)
[281] Thans _hen_.
[282] _Doet uitspraakt_, _oordeelt_.
[283] _onverdroten_.
[284] _te beurt_, _ten deel vallen_.
[285] Hier voor _vleemen_, _flik flooyen_.
[286] _boos_, _wrevelig_.
[287] _Stelt u tevreden_.
[288] _voeden_.
[289] _duur_.
[290] Thans tot _had_ geslonken.
[291] _veranderd_.
[292] Thans _om te_.
[293] _van begeerte_ namelijk.
[294] Thans _hetzelfde_.
[295] _gehuichelden_.
[296] Thans _zich_.
[297] _even als vroeger_.
[298] _overeengekomen_.
[299] _vraat_ (verg. _gierig_).
[300] _doorgaans_, _steeds_.
[301] _verbazend_.
[302] _geleek op_.
[303] Anders _ervaring_.
[304] Thans _stierf_.
[305] Voor 't verlengde _veilig_.
[306] _wakkere_, _vaardige_.
[307] _gedijt_.
[308] _zich_.
[309] Thans _hij liet_.
[310] Gelijk reeds herhaaldelijk voor _schapen_.
[311] _vervormd_, naar de oorspronkelijke beteekenis van 't woord;
verg. nog het Eng. _shape_.
[312] Thans _het_.
[313] Voor _hoop_, _kudde_; Vondel gebruikt het woord steeds in dien
algemeenen zin; verg. vroeger en lager.
[314] _streken_.
[315] Maatshalve voor _verslonden en brachten_.
[316] Voor _hoe 't hem vergaan was_.
[317] _ten leste_.
[318] _of wellicht iemand_.
[319] _vertoont_, _houdt_.
[320] _van_, _door_.
[321] _gelijk_.
[322] _stemden bij_, _toe_, _in_.
[323] Zeer oneigelijk voor een hoopjen pluimlooze kiekens.
[324] _stelt zij zich_.
[325] Gelijk nog in de spreektaal voor _kooi_.
[326] Anders _klokt_.
[327] _hun_.
[328] _geeft_.
[329] _kan_.
[330] Voor _bezorgt_.
[331] Anders _ruwe_.
[332] Voor _gewoon_.
[333] _drinkgelag_.
[334] _lichter laaye_ (zie vroeger).
[335] Voor _wierp_ (gelijk boven _starf_ voor _stierf_.)
[336] _mij schuldig gemaakt_.
[337] Thans _uitgespreid_ (verg. 't Hoogd. _ausgebreitet_.)
[338] _waar_.
[339] _welberaden_.
[340] _steeds_.
[341] Gelijk reeds herhaaldelijk, naar de Hollandsche volkstaal voor
_strand_.
[342] _in allen deele_, _naar alle kanten_.
[343] Thans _vond_.
[344] Anders _slak_.
[345] Thans _nek_.
[346] _wormpjens_.
[347] Voor _spieren_.
[348] Thans _getroostte zich_.
[349] Germ. voor _voeden_.
[350] _weldra_.
[351] _naar_, _in_.
[352] _opriep_ (verg. nog ons _ontbood_).
[353] Thans _kliefde_.
[354] _Totdat_.
[355] Rijmshalve voor _ontlijven_.
[356] _belangstellend_.
[357] _kan_.
[358] Anders _gesneuveld_.
[359] Anders _gezamenderhand_, _gezamenlijk_.
[360] _gewoonte_.
[361] _aanpakt_, _-tast_.
[362] _wacht_, _hongert_ of _hunkert naar_.
[363] Zie vroeger.
[364] Voor den lateren verlengden vorm _gierig_; zie reeds vroeger
[365] Maatshalve, maar minder juist voor _hols_.
[366] Thans _zich_.
[367] Thans _felle_.
[368] Voor _onderneemt_.
[369] Thans _beul_; verg. boven bl. 54, aant. 49.
[370] _goed doet_.
[371] _verteert_.
[372] _ben je nog niet voldaan_?
[373] _guit_, _schavuit_.
[374] Thans _zich_.
[375] _ook_.
[376] Apen-naam.
[377] _afkeeren_.
[378] _door den nood bestreden_.
[379] _beeldhouwer_.
[380] Rijmshalve voor _vormde_.
[381] _geprezen_.
[382] _gevormde_ (verg. nog ons _boetseeren_).
[383] Voor _belachen_.
[384] _doet_.
[385] Voor _lescht_.
[386] Zie vroeger.
[387] Germ. voor 's _morgens vroeg_.
[388] Thans _hun_.
[389] Hanen-naam.
[390] Voor _toorn_.
[391] Thans _verontschuldiging_.
[392] Thans _verontschuldiging_.
[393] Anders _hennen_.
[394] Anders _gezochten_, _verzonnen_.
[395] Anders _lucht_.
[396] _verdroten_, _gespeten._
[397] Voor _ouderdom_.
[398] Thans _zich_.
[399] _wildbraad_ ('t Fr. _venaison_).
[400] _Hoe langer hoe strenger_.
[401] Voor _stokslagen_.
[402] Thans _bezoldiging_.
[403] Thans _geslacht_ (verg. echter nog ons _slager_).
[404] Voor _laag_, _diep_.
[405] _schreeuwde_.
[406] Men zou voor _aan_ hier liever _een_ willen lezen.
[407] Voor _rieden_.
[408] Thans in verlengden vorm _stribbelende_.
[409] _voorbeschikte lot_.
[410] Anders _goochelaar_.
[411] _kring_.
[412] Anders _buitelen_ (verg. _Reiter_ en _ruiter_).
[413] Thans _potsen_.
[414] Anders _inlandsch_, _inheemsch_.
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De complete werken van Joost van Vondel. Vorstelijke warande der dieren - 7