De complete werken van Joost van Vondel. Eerste deel - 2

Total number of words is 3833
Total number of unique words is 1621
36.4 of words are in the 2000 most common words
51.3 of words are in the 5000 most common words
59.3 of words are in the 8000 most common words
Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
Geboorteheilig, die in 't midden
Der zaligen uw zetel hebt,
Volhard voor mij en elk te bidden
Bij Hem, die licht uit duister schept!
In de Voorrede van 't volgende deel zullen wij onzen Dichter van den
Munsterschen vrede tot het jaar 1679 volgen.
Mogen deze vluchtige levenstrekken onzen Dichterkoning welkom doen zijn
bij Neerlands Katholieken!! want Vondel is de glorie van Nederland, de
glorie tevens der Katholieke Kerk.

H. J. ALLARD, R. K. Pr.
_Seminarie Kuilenburg_, 1ste der Meimaand 1870.
[Voetnoot 1: Hiermede wil ik niet zeggen, dat Vondel _in zijn geheel_,
aan iedereen, op elken leeftijd, mag in handen gegeven worden. Om zich
zelven te oefenen in de klassieke talen, heeft Vondel sommige
voorbeelden ter vertolking uitgekozen, die voor menigeen gevaarlijk
zouden kunnen zijn. Daarbij heeft zijn argelooze deugd, die nimmer kwaad
in anderen vermoedde, en zijn echte kunstenaarsziel zich eenige al te
vrije schilderingen veroorloofd: dat was 't gebrek van zijn tijd.
Overigens—'t is ook het gevoelen der Eerw. Heeren G. F. Drabbe en J. W.
Brouwers—overal waar Vondel, volkomen vrij, zijn aangeboren zangdrift
volgt, "_is hij gewoonlijk, tot stichtens toe, kiesch en zedig_!"]
[Voetnoot 2: E. J. Potgieter, voorrede der _Studiën en schetsen over
vaderlandsche geschiedenis en letteren_ door R.C. Bakhuysen van den
Brink.]
[Voetnoot 3: De Katholiek. Dl. LI. blz. 352.]
[Voetnoot 4: t.a.p. Dl. LIII. blz. 20.]
[Voetnoot 5: C. L. van Langenhuyzen. 1869.]
[Voetnoot 6: Dl. LVI. blz. 69.]
[Voetnoot 7: Zie het Pius-Album. blz. 433.]
[Voetnoot 8: Het woord _Vondel_, ook _vonder_ of _vlondel_, beteekent
eigenlijk een _brugje_. De dichter zelf en zijn tijdgenooten schrijven
nu eens _Vondel_, _van Vondel_, _van den Vondel_, dan weer _van
Vondelen_, _van der Vondelen_ of ook wel _Vondelens_, _van Vondelens_.]
[Voetnoot 9: Dus noch de _Weingasse_ van G. Brandt, noch de _Weisgasse_
van V. Lennep, noch de _Waisenhaus-gasse_ van Mr. H. J. Koenen, noch de
_Waisengasse_ van Dr. Eelco Verwijs. Zie D. Warande D. IX blz. 86.]
[Voetnoot 10: In 1607 met Hans de Wolf, een te Keulen geboren
Amsterdamsch passement- en linthandelaar, gehuwd.]
[Voetnoot 11: In April des jaars 1614 gehuwd met Joost Willemz van
Nyenkerke.]
[Voetnoot 12: Deze, Mr. in de rechten, stierf ongehuwd ten jare 1628 in
Italië. 't Is niet onwaarschijnlijk dat hij Katholiek is geworden. Zie
mijn _Vondel en de Paus_ blz. 47 en 48.]
[Voetnoot 13: In Juni des jaars 1621 met Arie Bruyningh gehuwd. Zij werd
Katholiek met al hare kinderen. Zie: _Vondels gedichten op de Sociëteit
van Jezus_, in de _Studiën_, eerste jaargang, I. blz. 18.]
[Voetnoot 14: G. Brandt. _Leven van Vondel_.]
[Voetnoot 15: _Leven van Vondel_.]
[Voetnoot 16: _Geschiedenis der Nederlandsche letteren_ II. blz. 51.]
[Voetnoot 17: _Vondels gedichten op de Societeit van Jezus_ blz. 5-6 en
12-16.]
[Voetnoot 18: _Alle de gedichten van J. Vos_ I. blz. 304.]
[Voetnoot 19: _De werken van Vondel_, XII. blz. 148.]
[Voetnoot 20: _Volks-Alm. voor Neerl. Katholiek_, 1859 blz. 146.]
[Voetnoot 21: J. V. Lennep, _De werken van Vondel_ IV. blz. 451.]


Schriftuurlijk Bruilofsreferein
op het huwelijk van
JACOB HAESBAERT
met
CLARA VAN TONGERLO.
JUNIJ[1] 1605

Verheugt, o Febi jeugd![2] door dezen zoeten tijd:
De Zomer, door zijn deugd, vertoont zijn groene blaâren;
't Gevogelt' zich vervreugt, 't gediert' in 't Bosch verblijdt;
't Veld lacht elk toe verjeugd; vliedt weg alle bezwaren!
Droefheid, neemt[3] fluks uw keer! nijd, strijd, wilt henenvaren!
Voor u de Bruiloft wijkt, zoo gij daar komt omtrent.
Klein, groot, ja wie 't mag zijn, jong' jeugd of grijze haren,
Zijt welkom in 't gemeen; weest gegroet hier present,
Die om[4] vergad'ren hier, u zoo ootmoedig[5] kent,
In liefd' sticht'lijk verheugd, bij een met rein manieren.
Dus zeg ik nog: vliedt fluks van hier, gij nijdig tieren!
Laat jonst[6] begeerig zijn, gelijk eens Herts bestieren,
En d' Haas-baart[7] zijn kracht snel, om loopend d' Hond t' ontwijken,
Snakkend naar 't water Claar[7]; 'k en kan 't[8] beter gelijken?
Geenszins en laat in zang Hymenaeus[9] zijn verhoogd
Noch Thalassus[10] geclangh, maar Godes lof voortbringen,
Hoe hij overvloed schank[11], en 't water gansch verdroogd,
Zonder iemands bedwang, betoond' zoo vreemde dingen,
Uit 't water, wijn zeer klaar, als een fontein deed springen,
Vervuld' zes kruiken vol, in 't Galilesche land;
Te Cana in de Stad, een Bruiloft zonderlingen,
't Eerste teeken Christi, men elk maakte bekand[12].
Door zulks ons merk'lijk leert[13], dat in't Huwlijks-verband
Alleen men eerlijk hoort te houden goed' geruchten:
Den getrouwden hij meest behoeden zal voor schand':
Wie hem met lust bemint, en derft[14] voor niemand duchten,
Zoo liefd' begeerig haakt, als 't Hert doorsnelt gehuchten
En d' Haas-baart zijn kracht snel, om loopend d' Hond t' ontwijken,
Snakkend naar 't water Claar; 'k en kan 't beter gelijken.
Wat Christus, met zijn Bruid, elkeen te kennen geeft,
Laat ons, met goed beduid, elkander daarin stichten,
Die hij met zoet geluid, zoo vriend'lijk roept beleefd:
Komt, overschoone spruit, die mijn hart kan verlichten!
Mijn paarl, mijn edelgrein[15], ter weiden komt bedichten!
Schoon' bloem en Roos in 't dal, nooit minnaar mijns gelijk,
Voor niemand zijt bevreesd, Rein' Duivel wilt niet zwichten,
Die uitverkoren zijt! Mijn jonst zonder afwijk,
Al laagt gij hier veracht, in 't bloed, op 't veld, in 't slijk,
Vertreden van elkeen, nochtans u niet begeven[16],
Maar wiesch uw aanschijn schoon, welriekend met praktijk,
Balsemd' uw zoeten reuk, boven al waard verheven[17];
Als gij schier waart vernield, mijn liefd' vurig gedreven,
Als d' Haas-baart zijn kracht snel, om loopend d' Hond t' ontwijken,
Snakkend naar 't water Claar; 'k en kan 't beter gelijken.
Gods kerke de Bruid recht, 't lichaam Christi eenpaar
Van Christo, haren echt[18], werd zij zalig naar reden,
Zeer lieflijk hij beslecht al haar zaken eerbaar,
Mint, naar reden en recht, alleen zijns lichaams leden,
Die al ter Bruiloftsfeest lieflijk werden gebeden,
Verkoren volk alleen, uit goedaardig geslacht;
't Bruiloftskleed zij ontfaân[19] door dezen Vorst vol vreden,
Zijn' Bruid wordt bovenal aldaar waardig geacht,
Zittend' in Haar Troon na de genooden wacht[20],
In witte zijd' gekleed, met paarlen fraai behangen;
Een kroone zij ontvangt, van den Bruid'gom gewracht[21],
Een Trouwring, haar bedacht, Zijns geests, heeft zij ontvangen.
Hierom spoedt u ter feest, begeerig met verlangen
Als d' Haas-baart zijn kracht snel, om loopend d' Hond t' ontwijken,
Snakkend naar 't water Claar; 'k en kan 't beter gelijken.
PRINCE[22].
Prinsen, de Bruid present, voor al die zijn vergaârd,
Laat ons voor 't slot en end, 't geluk haar lieflijk bieden;
Dat God zijn zegen wendt, als David ons verklaart,
In zijn Psalm maakt bekend, klaarlijk voor alle lieden:
Wel, die den Heere vreest! Geluk zal hem geschieden,
In al zijn wegen zal[23] verleenen overvloed,
Uw wijf zal gelijk zijn den wijnstok, na 't bedieden[24],
Die vrucht draagt t' zijner tijd, zij zal ontvangen spoed[25];
Aan den Disch, als een kroon, uw kinders lieflijk zoet,
Als olijfranken schoon, zult gij ze klaar aanschouwen,
Met veel weldaden meer, van God verkrijgen goed:
De Heer geev' haar doch kracht, om inliefd' niet te flaauwen,
Maar Jonst hen voege t' zaâm, begeerig na vreeds-dauwen,
Als d' Haas-baart zijn kracht snel, om loopend d' Hond t' ontwijken,
Snakkend naar 't water Claar; 'k en kan 't beter gelijken.
LIEFDE VERWINNET AL.

[Voetnoot 1: Eigenlijk de tweede naamval van 't Lat. _Junius_ (even als
_Julius_, _Augustus_, enz.), en dus zonder voorafgaand dagcijfer minder
juist gebezigd. De ij staat (gelijk steeds in dezen tijd) voor ii, en
zou thans dus best door een y vervangen worden, sedert de ij als _ei_
uitgesproken wordt, en dus in dezen slechts tot wanspraak (Junei,
Ju-lei, enz.) verleidt.]
[Voetnoot 2: _Verheugt_ u, zonen van den dichtgod.]
[Voetnoot 3: Thans, minder juist, _neem_; daar, sedert het verdringen
van 't tweeden persoons voorn. w. (_du_) door 't meerv. (_gij_),
natuurlijk ook het werkw. in 't meerv. diende te staan. Wij zullen dit
daarom ook in deze uitgave steeds behouden.]
[Voetnoot 4: Thans _om te_, dat eigenlijk tweemaal 'tzelfde uitdrukt.]
[Voetnoot 5: _Minzaam_.]
[Voetnoot 6: _Gunst_.]
[Voetnoot 7: Zinspeling op de namen van bruidegom en bruid, naar den
smaak des tijds, die echter (gelijk meer) tot gedwongenheid aanleiding
geeft. Versta: Laat gunst zich genegen toonen, gelijk een hert naar 't
klare water snakt, en de haas zijn snelheid toont, om de honden te
ontkomen.]
[Voetnoot 8: _Ik kan het niet_;—_en_ (niet met het verbindend _en_,
eig. _ende_, te verwarren) staat met het Fransche _ne_ gelijk, en had
dan (even als dit _pas_) gewoonlijk _niet_ bij zich, maar heeft dit
allengs geheel zijn plaats geruimd. Verg. ook in den volg. regel _en
laat_.]
[Voetnoot 9: De (Grieksche) huwelijksgod.]
[Voetnoot 10: De Gr. bruiloftsgod.]
[Voetnoot 11: Thans _schonk_.]
[Voetnoot 12: Voor _bekend_.]
[Voetnoot 13: _leert_ hij nam. Kristus.]
[Voetnoot 14: _behoeft_.]
[Voetnoot 15: _edelgesteente_.]
[Voetnoot 16: Versta: _begeven zou_.]
[Voetnoot 17: _waardig_, _verheven te worden boven alles_.]
[Voetnoot 18: _echtgenoot_.]
[Voetnoot 19: Thans _ontvangen_; welke verlengde vorm allengs den
oorspronkelijken _ontva-en_ geheel verdrongen heeft.]
[Voetnoot 20: Versta: _wacht zij_.]
[Voetnoot 21: Voor _gewrocht_.]
[Voetnoot 22: Naar den Rederijkerstrant, waarin dit geheele—meer
gekunstelde dan kunstrijke—Referein gerijmd is, wordt in 't slotcouplet
de _Prins_ der Kamer aangesproken.]
[Voetnoot 23: Nam. de Heer.]
[Voetnoot 24: Naar de beteekenis (van den bedoelden bijbeltext).]
[Voetnoot 25: Voor _voorspoed_.]


Nieuwjaarslied,
A°. 1607.
gesteld op den toon van den 2den Psalm.

De Dood, zeer snood, d'[1] Aarde haar pijlen bood,
D' Ondeugd verheugd was met haar Helsche scharen,
Deugd vlood door nood, durfd' haar[2] niet geven bloot,
Haar vreugd, verjeugd, veranderd' in bezwaren,
Omdat, het pad der Waarheid, werd bestreden;
De Trouw, met rouw, zeer deerlijk was verplet;
Liefd's schat, Gods stad, de vrucht in 't lustig Eden—
Een vrouw, (te flaauw, helaas!) elk waas besmet.
Maar 't Licht, 't Gezicht der Blinden, die 't al sticht,
Bekleedt met vreed' een spruit wiens TROUW MOET BLIJKEN[3],
Wiens plicht opricht elks Heil, met Liefdes schicht,
Bestreed het wreed' geslacht, 's vijands praktijken:
D' Ootmoed hem voedt, in Davids stad onrustig:
Een kroon, zeer schoon, hij biedt, van God gewracht:
Doet boet, met spoed, voor deez' Ziel-Rust wellustig:
Gods Zoon, tot loon, 't Leven uit Sion bracht.
Dit Lam, Gods stam, 't welk Satans macht benam,
Zijn' bruid, de spruit, die zijn hart heeft ontstolen,
Waarnam, en kwam tot haar, der Jonsten vlam,
Om uit 't besluit der feest[4] niet meer te dolen.
Haar deel, 't Juweel, 't nieuw Paradijs verheven,
Schonk haar, 't Nieuw-Jaar, Christus d' Opperste pand;
Een eêl prieel, Gods Geest, der Eng'len leven,
Alwaar dit paar[5] des levens Boom herplant.
Het kind bemint[6] de Liefd', die 't kwaad verwint,
Elk noodt, minioot[7]: kiest mijn eenvuldig[8] wezen;
Die blind gezind, u tot 's Doods vruchten bindt,
Ontbloot[9] devoot, uw eigen wil misprezen,
En tracht, bedacht, om[10] zuiveren inwendig
Uw Hart, verward, bevlekt, van 't Aardsch gekwel;
Verwacht d' Eendracht, na dit Leven ellendig;
Gij werdt van smert vrij, door Emanuël.
PRINSE.
Verlaat dan 't kwaad, gij Prinsen metter daad
Ontziet verdriet noch kruis om[10] zijn herboren,
Al staat vleesch-raad, en[11] poogt naar 's wer'lds onmaat,
Rust niet, maar vliedt naar Bethlehem verkoren,
Beschreidt uw leid[12], zoo komt u mild te baten,
't Kind klein, 't welk pleyn[13] u heerschen[14] moet vooral;
Want scheidt Goedheid van u (door 's Deugds verlaten)
Deez' rein' Fontein uw Hart niet zuiv'ren zal.
LIEFDE VERWINNET AL.
[Voetnoot 1: Daar men in Vondels tijd nog niet gewoon was, de stomme
slot-e met den volgenden klinker te laten samensmelten, was deze
afkorting van 't lidwoord (thans alleen voor _den_ in zwang) noodig.
Verg. ook in den volg. regel _D' ondeugd_, en later _D' ootmoed_.]
[Voetnoot 2: Thans _zich_.]
[Voetnoot 3: Naam der rederijkers-kamer, in welke Vondel dit lied dichtte.]
[Voetnoot 4: _Buiten den kring van 't feest_; dit laatste woord (naar
den aard van 't lat. _festa_) oudtijds vrouwelijk, verscherpte alras,
door de werking der f, de voorafgaande d, en werd daardoor allengs als
onzijdig beschouwd. Evenzoo _venster_ (beter _fenster_) voor 't lat.
_fenestra_.]
[Voetnoot 5: Kristus en zijn kruis.]
[Voetnoot 6: _Het beminde kind_, nam. de Liefde.]
[Voetnoot 7: _Minzaam_, _liefelijk_.]
[Voetnoot 8: _Eenvoudig_.]
[Voetnoot 9: _Verzaakt_.]
[Voetnoot 10: Thans _om te_; verg. vroeger.]
[Voetnoot 11: _niet_.]
[Voetnoot 12: Voor _leed_.]
[Voetnoot 13: _Volkomen_.]
[Voetnoot 14: Voor _beheerschen_.]


De Jacht van Cupido.

In het zoetste van den tijd,
Als Zefyrus Flora vrijdt[1],
Als Febus[2], met helder stralen,
Taurus[3] snel ging achterhalen,
Kwam Cupido, Venus' zoon,
's Morgens tot zijn moeders troon,
Eer Titons bruid[4], met verlangen,
Vertoont haar bloeyende wangen.
Venus lag in ruste zoet,
Die door Lethes[5] werd gevoed;
Cupido, met heuscher spraken[6],
Onverziens haar deed ontwaken:
"Moeder! (riep hij) slaapt gij zacht?
'k Neem oorlof, ik ga ter jacht."
Zij ontsprong[7], en goedertierig
Schoof op haar gordijntjens cierig[8]:
"Wel (sprak zij), mijn zone waard[9]!
Aanvangt[10] gij uwe dagvaart?
Ik wensch, uw kracht zoo vermeere,
Dat niemand uw pijlen keere;
Keert in tijds tot mijn paleis,
Fortuin bejongstig' uw reis!"
Fluks heeft zich Cupido waardig
Tot de jacht snel gemaakt vaardig;
Niet, als Adonis, beangst[11]
Om der wilder[12] dieren vangst,
Maar om hemel en aard' tranig[13]
Zich te maken onderdanig.
Hij streelde zijn haar verguld,
Zijnen koker hij vervuld'
Met zijn pijlen, t'wreed bezuren[14],
Doch verscheiden van naturen,
Waarmeê hij, zonder geschil,
De minnaars pijnt naar zijn wil;
Hij ontsloeg[15] zijn wakkre vlerken,
Om zijn krachten te doen werken;
Eer hij toegemaakt[16] vol jonst
Was, door der Chariten[17] konst
Zag hij 's werelds lamp[18] verschijnen,
Nu hij tot de reis ging pijnen[19].
Aura[20] en Zefyrus beid'
Speurend, dat hij was bereid,
Als voorboden gingen zwieren,
Beekskens, blaadren deden beven;
Cupido haar volgde snel,
Om spelen 't gewoonlijk spel.
Beiden, menschen ende Goden,
Haast vernamen, door dees boden,
Wat kwale hen overviel,
Tot beroering van hun ziel;
Maar eer zij konden ontvluchten
Dezen schutter, 't pijnlijk zuchten,
Werden zij, in korter[21] stond,
Van zijn pijlen wreed doorwond;
Gelijk 't nachtegaaltjen jeugdig,
't Welk, in 't kwinkeleeren vreugdig,
Onverziens zich vindt bezet
In des vooglaars listig net,
Alzoo dees vrijen, in orden[22],
Moesten Liefdes slaven worden;
Jupiter[23], uit den Olimp,
Die voormaals, met spot en schimp,
Dezen jager ging begekken,
Moest nu Liefdes keten trekken;
Apollo, en Pluto rijk[24],
Mercurius, vol praktijk[25],
't Moest al onder zijn juk buigen:
Mars moest Venus borsten zuigen,
Niet de rechter borst vol wijn,
Maar de slinke vol venijn;
Lyaeus[26], voor zijn zoete druiven,
Moest van Liefdes spijze kluiven;
't Kind hield d' overhand in 't perk[27]
Over menschen, Goden sterk,
Ving en schoot stadig vol kwalen,
't Waar te lange om verhalen;
En, gelijk 't vermoeide hert,
't Welk in strikken is verward,
En 's jagers list is beproevig[28],
Schreyet bittre tranen droevig,
Alzoo ook met tranen elk
Moest vervullen Venus' kelk;
Deze schutter, naar zijn wenschen,
Trefte[29] Goden ende menschen.
Den tijd, die (steeds onvermoeid)
Gedurig voortvaart en spoeit,
Liet Hesperus[30] zien, terwijlen
Cupido verschoot zijn pijlen;
D'avond dekte 's werelds oog,
't Weeldrig kind van Pafos vloog,
Om zijn moeder te verzellen,
En zijn avontuur vertellen;
Als Venus haar kind vernam,
Zij hem in haar armen nam.
[Voetnoot 1: Als 't Westewindjen met de bloemen koost.]
[Voetnoot 2: De Grieksche Zonnegod.]
[Voetnoot 3: De Grieksch-Latijnsche naam van 't sterrebeeld de Stier.]
[Voetnoot 4: Aurora,'t morgenrood.]
[Voetnoot 5: de vergetelheid.]
[Voetnoot 6: _met heusche taal_.]
[Voetnoot 7: _Sprong op_.]
[Voetnoot 8: Anders _sierlijk_, _fraai_.]
[Voetnoot 9: Thans _mijn waarde zoon_.]
[Voetnoot 10: Thans _vangt aan_.]
[Voetnoot 11: _bezorgd_, _er op uit om_, _begeerig, belust_; 't laatste
ware dan ook wel zoo juist geweest, en 't eerste waarschijnlijk alleen
om het rijm gekozen.]
[Voetnoot 12: Naar den weggeslonken verbuigingsvorm; thans _wilde_.]
[Voetnoot 13: _in tranen_.]
[Voetnoot 14: _Tot wreede kwelling_.]
[Voetnoot 15: _Sloeg open_, _ontvouwde_.]
[Voetnoot 16: _klaargemaakt_.]
[Voetnoot 17: De drie _Graciën_, _Bevalligheden_.]
[Voetnoot 18: _De zon_.]
[Voetnoot 19: _Voor zich op reis ging begeven_.]
[Voetnoot 20: _zacht windjen_.]
[Voetnoot 21: Thans (bij weggeslonken verbuigingsvorm) _korte_.]
[Voetnoot 22: _Naar den rij af_.]
[Voetnoot 23: De Grieksch-Latijnsche hoofdgod, die op den Olymp zetelde].
[Voetnoot 24: Uit dit bijv. naamw. zou men een verwarring van den God
des rijkdoms (Plutus) met dien der onderwereld (Pluto) vermoeden.]
[Voetnoot 25: _vol sluwheid_ (als de God van handel en dieven).]
[Voetnoot 26: Bacchus.]
[Voetnoot 27: _strijdperk_.]
[Voetnoot 28: _beproeft_, _ondervindt_.]
[Voetnoot 29: Verkeerdelijk voor trof.]
[Voetnoot 30: De avondster.]


Dedicatie
AAN DE JONKVROUWEN
VAN FRIESLAND EN OVERIJSEL[1].

Als Venus goedertier[2] de liefd' ter werelt bracht,
Werd Jupiter beroerd, die terstond alle Goden
In 's Hemels hoogste zaal liet dagen door zijn boden,
Die aan dit kinds gedaant'[3] oordeelden, met voordacht,
Dat hij de menschen zoû beroeren met tweedracht;
Dies zij bestemden[4] al dit dartel kind te dooden.
Venus dit haast[5] vernam, is met haar kind gevloden.
En bracht het om te voên bij u, o zoet geslacht!—
Dit kind hebdy[6] gevoed, geleerd, en bovendien
Met boog en pijlen straf gewapend en voorzien;
Het treft (naar uwen wil) ons met zijn scherpe stralen[7],
Dat wij, als zwanen droef, vóór onzen ondergang,
Met een treurig geluid u bieden ons gezang;—
Jonkvrouwen! uw gezicht laat minlijk daarop dalen!
[Voetnoot 1: Onder dezen titel kwam dit klinkdicht in _Den Witten
verbeterden Lusthoff_ (Amsterdam bij Dirk Pietersz, in de Witte Persse,
1607) het eerst voor, en schijnt (naar Van Lenneps opmerking) uit een
handelsreis van den jongen Vondel naar beide provinciën geboren. Later
gaf hij het, onder zijne _Oude Rijmen_, met het opschrift _Aan de
Jonkvrouwen van Nederland_ uit.]
[Voetnoot 2: Thans de goede Venus.]
[Voetnoot 3: Uit de gestaltenis van dit kind wijselijk opgemaakt.]
[Voetnoot 4: _Bepaalden_; verg. over dit woord de juiste opmerkingen van
Mr. A. Bogaers in den _Taalgids_ IV, 1.]
[Voetnoot 5: _ras, spoedig._]
[Voetnoot 6: Saamgetrokken uit _hebt gij_ (of eig. gy.)]
[Voetnoot 7: _pijlen._]


Oorlof-Lied.[1]
(Op den toon: de rein liefde vierig.)

D'wijl Saturnus vluchtig, Die ons heeft vergaârd[2],
Ons nu scheiden zuchtig[3] Doet, geheel bezwaard,
Neem ik met verlangen Oorlof aan u, mijnen lust,
G'hebt mijn hart bevangen, Ik versmacht naar pijnen-rust[4].
Doch hoewel wij scheiden, Met droefheid en pijn,
Ja, met tranig schreiden[5], Zal uw zoet aanschijn,
't Welk mij heeft verwonnen Door Cupido's schichten fel,
Mij verheugen konnen, En mijn hart verlichten wel.
Ja, mijn liefde krachtig, Die ik t'uwaarts draag,
Als Piram[6] eendrachtig, Blijft u trouwe[7] staâg;
Dit zal ik doen blijken, Als die liefd' bestrijdet mij,
'k Zal geenszins bezwijken voor den dood; belijdet[8] mij.
Nooit minnaar gestadig Als ik, dijnen[9] knecht,
Mijn[10] Hero weldadigh! Die uw haren vlecht
Als Diana cierig; Mij van gelijken gerieft[11],
Groeit in liefd vierig! Troost mij laat blijken de liefd'!
Stort dijne gebeden, Als ik ben op reis,
Opdat ik met vreden Keer in dijn paleis;
Bid Neptunus jonstig, Dat hij zij behoedig mij,
En Aeool mij jonstig, Door Zefyr, voorspoedig zij.
Trouw als Penelope Mij, Ulysses, wacht!
Ik stel al mijn hope Op u, dag en nacht;
Als Océaan woedig Het gantsche schip deyen doet,
Door golven onspoedig, Zal ik aan dij peizen vroed.
Lijdzaam wilt verwachten Mijn weêrkomst verheugd,
Met wankel gedachten Maakt geen ongeneugt';
Geen Paris lichtvaardig, Ben ik, zoo gij merken moogt,
Oënone waardig! mij een vreugds versterken toogt[12].
Mijn Tempe verheven, Daar ik in vermei!
Mijn vreugd en mijn leven, Wiens troost ik verbeî!
Wie kan mij aftrekken Van uw lieflijk wezen zoet,
Gij kunt mij verwekken Door uw deugd geprezen goed.
Cyrce's tooverkruiden[13] Hoef ik zoeken niet,
In 't Noorden of Zuiden, Met pijn en verdriet;
Gelijk Glaucus zwaarlijk[14] Om Scylla veel pijnen leed,
Gij troost mij eenpaarlijk[15] Zijt mijn medicijnen reed!
Oorlof, mijn Princesse! Waardig om bespien,
Voor de laatste lesse[16], Tot een wederzien,
Als mijn kwaal zal blusschen Uw bijwezen vreugdig tier;
Met een treurig kussen, Oorlof! gij, schoon jeugdig dier[17]!
[Voetnoot 1: _Afscheidslied._]
[Voetnoot 2: _Samenbracht._]
[Voetnoot 3: _zuchtend._]
[Voetnoot 4: Verpoozing van leed.]
[Voetnoot 5: Voor _schreyen_.]
[Voetnoot 6: _Piramus_, de bekende minnaar van Thisbe.]
[Voetnoot 7: _getrouw._]
[Voetnoot 8: _bekent het_.]
[Voetnoot 9: Thans _uwen_ of liever _uw_.]
[Voetnoot 10: Zoo zal men wel lezen moeten voor het onverstaanbare
_Min_.]
[Voetnoot 11: Zoo lees ik voor _geriefd'_, dat geen zin geeft, en
wellicht alleen voor 't rijm op _liefd'_ zoo gespeld werd.]
[Voetnoot 12: _toont_, _schenkt_.]
[Voetnoot 13: Zoo werd reeds door Mr. van Lennep voor _Toonderkruiden_
gelezen.]
[Voetnoot 14: moeitevol.]
[Voetnoot 15: _gelijkerwijs_.]
[Voetnoot 16: _maal_, _keer_.]
[Voetnoot 17: _meisjen_.]


Op het Twaalfjarig Bestand der Nederlanden

De Hemel, krijgens zat, erbarmt zich onzer kwalen,
Kastiljen wordt beweegd[1] den Vrede ons aan te biên;
De Staten leenen 't oor, dies wij verwonderd zien
Het Vredemakend volk[2] genaken onze palen.
Na onderling gesprek, opschorsing, en lang dralen,
Vergunt men hun 't Bestand voor jaren twee en tien:
Op hope, of metter tijd een Vrede-zon misschien
De Nederlanden mocht geduriglijk bestralen.
Nassau ontwapent zich, om ruste te verwerven,
Steekt op zijn dreigend staal, geschaard van 't veel doorkerven,
En 't Bondig Land[3] geniet de vruchten van zijn zweet.
Van vreugde golven vuurs ten Hemel opwaarts varen,
Men offert lof en dank den Heere der Heerscharen,
Die nu in lout're vreugd doet eindigen ons leed.
[Voetnoot 1: Thans minder juist _bewogen_.]
[Voetnoot 2: De gevolmachtigde onderhandelaars.]
[Voetnoot 3: De verbonden of Vereenigde Nederlanden.]


UITVAART EN TREURDICHT
van
HENRICUS DE GROOTE,
Koning van Frankrijk en Navarre.[1]

Welaan, mijn Zang-Godin! 't is tijd, dat wij aanvangen
Te stellen op 't Tooneel, al zijn wij plomp en grof,
Het droevig Treurspel van 't Parisiaansche Hof,
Waarom de tranen nog bepaarlen onze wangen.
Gij wereld-Goden, o! die op uw groote kroonen,
Op uw Rijks-staven en verheven zetels pocht,
Wiens wortels in de Hel, wiens spitsen in de Locht[2]
Zich bergen, komt nu hier! komt hier, ik zal u toonen
Dit heerlijk schouwtooneel: komt, doet uw oogen open,
't Zij of gij heerscht, daar ons met zijn gespiegeld licht
De Morgen-wekker[3] roept, 't zij of gij hebt gesticht
Uw troonen, daar den dag ons afpunt[4] gaat ontloopen.
Ziet, in dit tafereel, van uwe heerlijkheden
Den wankelbaren stand; ziet, hoe eens Konings roem
En blijdschap eer verwelkt dan een versierde bloem,
Die 's morgens vrolijk bloost, en 's avonds ligt vertreden.
Schouwt's tijds getuimel aan, die[5] als een gramme Leeuwe
Uw vluchtig leven scheurt, en hier in 't aardsch gewoel
Den Vader rukt in 't graf, den Zoon stelt op den stoel,
En wendt zoo stadig 't glas van Koning, Staat, en Eeuwe.
Zijn hooge Majesteit, de Kristelijkste Koning[6]
Zich nu gezegend vond, en Frankrijk in 't gemeen
Riep: tot verzeekring van dees' Monarchie, alleen
Ontbreekt onz' Koningin[7] de Koninklijke krooning.
De krooninge, wiens glans van 't Oosten tot het Westen
Gelijk de bliksem licht, en onzen Dolfijn[8] voedt
Zoo mann'lijk tot de Kroon, als wel zijn Edel bloed
Rechtvaardig' erfgenaam hem tuigt, en kan bevesten.
Dus rees tot Sint Denijs[9] den blijden dag besloten,
Tot Medicis[7] triumf, waar voor de schoone Mei
Haar bloemen allesins op 't aardrijk, als een sprei,
Had verwig uitgespreid, en rijkelijk gegoten.
De vuur'ge Zonne-kloot (die met een heet gebluister[10]
Naar 't Tweelings teeken liep) heeft zich van spijt gebergd[11],
En, van zoo veel gesteente en dierbaar goud getergd,
Verloor zijn heerlijkheid, en zijner stralen luister.
Wat pratter[12] pronkerij! wat zeldzaam' levereyen
Vertoonen zich alhier! hoe blinkt hier menigvoud
Den aardschen Hemel! ô, hoe ruischt en kraakt hier 't goud
Der kleedingen, waarin zich Zephyr komt vermeyen!
't Is Salomonis Eeuw, 't zijn d' Idumeesche stranden,
De Paarlen zijn gemeen, en 't Goud hier ongeacht;
Hier heeft Natuur en Kunst om 't kunstigste gewracht,
Zij off'ren samen hier de werken hunder[13] handen.
Maar wie in al 't gedrang zoo heerlijken van verre
Doch bovenal uitmunt, o, 't is de Koningin!
Henrici schoone Bruid, de sterflijke Godin,
Die men de Kroon opstelt[14] van Frankrijk en Navarre.
Die, met haar witte hand en vingeren ompeerelt[15]
Den Scepter Galliae, eenstemmig algelijk
Men Koninginne kroont van 't Fransche Koningrijk,
En wettelijk omdrukt[16] voor God en al de wereld.
Ai! ziet, wat grooter vreugd en vrolijkheid der Franschen
Gemoeden[17] rêe bevangt, nu met een luide stem
Des Hemels Echo roept: veel heils de Diadem,
You have read 1 text from Dutch literature.
Next - De complete werken van Joost van Vondel. Eerste deel - 3
  • Parts
  • De complete werken van Joost van Vondel. Eerste deel - 1
    Total number of words is 4136
    Total number of unique words is 1708
    34.0 of words are in the 2000 most common words
    46.8 of words are in the 5000 most common words
    55.2 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De complete werken van Joost van Vondel. Eerste deel - 2
    Total number of words is 3833
    Total number of unique words is 1621
    36.4 of words are in the 2000 most common words
    51.3 of words are in the 5000 most common words
    59.3 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.
  • De complete werken van Joost van Vondel. Eerste deel - 3
    Total number of words is 1885
    Total number of unique words is 929
    39.2 of words are in the 2000 most common words
    51.3 of words are in the 5000 most common words
    59.1 of words are in the 8000 most common words
    Each bar represents the percentage of words per 1000 most common words.